7.3 Famous people - Grammar: relative clauses + 7.5 Opinions

Chapter 7 - Magazines and the news

7.3 Famous people
7.5 Opinions
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Chapter 7 - Magazines and the news

7.3 Famous people
7.5 Opinions

Slide 1 - Tekstslide

What do you get when you mix famous people and opinions?



mean TWEETS about celebrities

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

GOALS
- you learn about Johan Cruyff quotes
- grammar: relative clauses, you know when to use: who, which, what, whom, whose
- you practice reading, topics: the Great British Bake Off, phoneless Fridays, technology, automation

Slide 4 - Tekstslide

About last class . . 
- word order

- future

Slide 5 - Tekstslide

at the supermarket - I - my best friend
this morning - ran into

Slide 6 - Open vraag

Welk van deze zinnen staat in de future tense?
A
I will go to the supermarket in 5
B
I am going to volunteer this summer
C
I am flying to Lisbon tomorrow
D
The train leaves at 12.45

Slide 7 - Quizvraag

I will go to the supermarket in 5 

I am going to volunteer this summer 

I am flying to Lisbon tomorrow

The train leaves at 12.45
spontaan


gepland


gepland, binnenkort

vast schema

Slide 8 - Tekstslide

Grammar

Relative clauses (betrekkelijke bijzinnen)

who - which - that - whose - whom 

Slide 9 - Tekstslide

Relative clauses 
Een be­trekkelijk voor­naam­woord ver­wijst ter­ug naar een per­soon of zaak die eer­der in de zin wordt gen­oemd
 Je gebruikt:

who bij per­son­en
which bij dier­en en din­gen
that bij per­son­en, dier­en en din­gen

Slide 10 - Tekstslide

This celebrity, who is 21, has just mar­ried.

(who = this celebrity)

The film that I’m watch­ing is a clas­sic.
(that = the film)


You are the per­son who/that we need.


This is the apart­ment which/that I am go­ing to rent.

Slide 11 - Tekstslide

Er zijn twee typen be­trekkelijke bijzinnen:
 1 
Bijzinnen waar­in niet noodza­kelijke in­form­atie staat. Zo’n bijz­in staat altijd tussen komma’s. In zulke bijzinnen mag je noo­it that gebruiken.

Monty, who has green hair, likes to wear pink clothes. 
Bijzinnen waar­in noodza­kelijke in­form­atie staat. Als je deze in­form­atie we­g­laat, ver­andert de betek­enis van de zin. De bijz­in staat niet tussen komma’s.

Players who aren't any good sit on the bench. 

Slide 12 - Tekstslide

In bijzinnen van type 2 kun je who, which of that we­glaten als het niet het on­der­werp van de bijz­in is.

The man (who/that) you met yes­ter­day is a stand-up comedi­an.
We had lunch in the res­taur­ant (which/that) Jay re­com­men­ded.

Slide 13 - Tekstslide

Whose geeft ‘bez­it’ aan. Je ver­taalt het met van wie (of ouder­wets: wiens of wier).

The teacher whose classes are very good is my mentor. 
Whom gebruik je als who het lijdend voor­werp of meew­erkend voor­werp in de zin is. In hedendaags En­gels gebruiken som­mige mensen dan ge­woon who.

Whom are you talk­ing to?

Whom do you think we must sup­port?

Slide 14 - Tekstslide

My colleague has gone to hospital. He has broken a leg.

Slide 15 - Open vraag

The bomb caused a lot of damage. It went off this morning.

Slide 16 - Open vraag

The Great British Bake Off
What is it?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

NU Engels online 7.3 + 7.5

7.3 - do ex. 1 + 2 (paper) + grammar 14 + 4
7.5 - do ex. 1 + exam exercise + extra exam exercise

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video