Les 2: Het sprookje

Volksverhalen


Les 2: Het sprookje
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Volksverhalen


Les 2: Het sprookje

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Je leert …
… de typische kenmerken van volkssprookjes herkennen en benoemen in tekst en beeld. (LPD 8, 10)
… de opbouw van een sprookje chronologisch ordenen en benoemen (expositie → crisis/queeste → hulp/tegenstand → climax → afloop). (LPD 1, 8)
… een sprookje kort samenvatten in eigen woorden en de hoofdgedachte + moraal formuleren. (LPD 3, 6)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat maakt een sprookje nu eigenlijk een sprookje?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een sprookje?
  • Een sprookje is een oud volksverhaal waarin fantasie en werkelijkheid samenvloeien. 
  • De verhalen werden mondeling doorgegeven en bevatten vaak een moraal of levensles.
Voorbeeld:
“Assepoester leert ons dat goedheid uiteindelijk beloond wordt.”

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken 
  • Er is een auctoriële (alwetende) verteller.
  • Tijd en plaats zijn onbepaald.
  • Personages zijn vlak en stereotiep.
  • Fantasie en toverkracht spelen een grote rol.
  • Het verhaal is symbolisch en opvoedkundig.
  • Vaak een vaste begin- en eindzin:
        “Er was eens…” / “En ze leefden nog lang en gelukkig.”

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie
  1. Expositie – tijd, plaats en personages worden voorgesteld
  2. Crisis of queeste – er ontstaat een probleem of zoektocht
  3. Actie – de held krijgt hulp of wordt tegengewerkt
  4. Climax – het hoogtepunt of de ommekeer
  5. Oplossing – het probleem wordt opgelost (of er is een catastrofe)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie
Voorbeeld:
In Doornroosje: de prinses wordt betoverd (crisis), de prins redt haar (climax), en ze leven gelukkig verder (oplossing).


               Maak de BW uit de cursus.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke typische personages zijn er?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Personages
In sprookjes keren bepaalde soorten personages steeds terug. Ze hebben vaak een vaste rol in het verhaal: held, helper, tegenstander of slachtoffer.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typische personages
👑 Koningen, prinsen en prinsessen: De prins redt of helpt de prinses (of wordt door haar geholpen). Voorbeeld: 
🧚‍♀️ Elfen, kabouters, draken en oosterse geesten: Soms behulpzaam, soms gevaarlijk. Voorbeeld: 
🔮 Heksen, feeën en tovenaars: Kunnen goed, kwaad of dubbelzinnig zijn. Voorbeeld: 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typische personages
🐺 Sprekende dieren: Helpen of misleiden mensen, vaak met menselijke trekjes. Voorbeeld:
👧 Kinderen als hoofdpersonage: Slim, moedig en onschuldig --> lossen problemen op met hulp van magie of goede raad. Voorbeeld:
🧙‍♀️ Stiefmoeders en peettantes: Vaak jaloers, gemeen of betoverd; soms feeën of heksen. Voorbeeld: 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typische personages
  • vaak geen echte naam => universeel karakter
  • naam => eigenschap (Roodkapje, Goudlokje,...)
                    => alledaagse naam
  • De karakters in sprookjes zijn vol/vlak:
                    => De prins: knap, moedig, redder
                    => De prinses: lief, mooi, onschuldig
                    => De stiefmoeder: lelijk, jaloers, gemeen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerpen
Bepaalde onderwerpen komen steeds terug => ze brengen fantasie, spanning en een diepere boodschap.
Vijf veelvoorkomende thema’s:
👉 Betoverde voorwerpen
👉 Magische plaatsen en planten
👉 Gevangenschap
👉 Goed en kwaad
👉 Rijkdom

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerpen
🔮 Voorwerpen met magische kracht
  • Voorwerpen die wensen laten uitkomen of wonderen verrichten.
  • Ze brengen rijkdom, voedsel of vervoeren je naar verre oorden.
Voorbeelden: 
🌿 Fantasiewerelden en symbolische natuur
  • denkbeeldige werelden.
  • planten of plekken zijn magisch en leiden naar andere werelden.
  • symbolische betekenis, zoals de roos = liefde of schoonheid.
Voorbeelden: 

Slide 15 - Tekstslide

De spiegel en de glazen bol van Sneeuwwitje, de magische lamp van Aladin, het spinnenwiel van Doornroosje. 

Betoverde roos in Belle en het Beest, de paddenstoelen uit Alice in Wonderland
Onderwerpen
🏰 Gevangen… en wachten op bevrijding
  • in een toren,  kasteel of duistere plek
  • in slaap gebracht of veranderd in een dier
 Voorbeelden:
💫 Goedheid wordt beloond, kwaad bestraft
  • strijd tussen goed en kwaad
  • eerlijke mensen -> beloning <-> diefstal, leugens of jaloezie -> afgestraft 
Moraal: Wie goed doet, goed ontmoet.
Voorbeelden:

Slide 16 - Tekstslide

Rapunzel, Scheherazade, Doornroosje, De kleine zeemeermin


Assepoester: goedheid wordt beloond
De stiefzussen van Assepoester worden gestraft, Assepoester leeft gelukkig verder.
Sneeuwwitje: de slechte stiefmoeder wordt gestraft

Onderwerpen
👑 Rijkdom maakt niet gelukkig
  • kritiek op de rijke adel
  • de machtigen zijn gulzig, hebzuchtig of dom <-> de arme held eerlijk en slim is.
 Voorbeelden:

Slide 17 - Tekstslide

Ezeltje Strek Je: rijkdom en gulzigheid leiden tot ongeluk.
Het meisje met de zwavelstokjes
Van de visser en zijn vrouw
Vergelijking oud en nieuw
Van mondeling naar geschreven
  • Mondelinge oorsprong → moeilijk te dateren
  • Eerste schriftelijke bronnen: late Middeleeuwen
  • Vanaf 17e eeuw: sprookjes in jeugdliteratuur
  • Verhalen veranderen telkens bij het doorvertellen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eén verhaal, vele vormen
  • Zelfde sprookjes wereldwijd
  • Assepoester, De Schone en het Beest, …
  • Monogenese: één oorsprong → verspreiding door reizigers
  • Polygenese: ontstaan op verschillende plaatsen doordat de volksverhalen uitdrukking geven aan de basisgevoelens van de mens => JUNG psychoanalyse

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De sprookjesindex
  • Fin Antti Aarne (1910) → internationale index van volksverhalen
  • Aangevuld door Thompson (1961), Uther (2004)
  • Het doel: volksverhalen uit landen vergelijken, -> indelen in categorieën -> ontdekken van varianten en ≠ verhalen 
  • Elke cultuur → eigen invulling  

Slide 20 - Tekstslide

Zo wordt Assepoester in de Chinese variant niet geholpen door een goede fee, maar door haar moeder, die gereïncarneerd is als vis. In Afrikaanse volkssprookjes wordt de Schone verliefd op een krokodil en een vijfkoppige slang; in een Russische variant valt ze voor een snotterige geit.
Anonieme oorsprong
  • Auteur meestal onbekend
  • Verhalen = gemeengoed (geen auteursrecht)
  • Verteller, schrijver, vertaler vaak niet genoemd
  • Soms zelf verzonnen i.p.v. mondeling gehoord -> heeft de verzamelaar zelf geschreven?
  • Volksverhaal ↔ literaire versie beïnvloeden elkaar

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grimm & Andersen
  • Gebroeders Grimm: mondeling + geschreven bronnen
  • Wilhelm Grimm herschreef → literaire stijl
  • Andersen: eigen kunstsprookjes
  • Gebaseerd op oudere verhalen
  • De nieuwe kleren van de keizer → middeleeuwse oorsprong

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor kinderen of niet?
  • Oorspronkelijk: voor volwassenen én kinderen
  • Functie: vermaak + waarschuwing
  • Grimm & Andersen: eerste kinderversies
  • Vanaf toen → opvoedkundig aanvaardbaar

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke openingszin hoort bij een traditioneel sprookje?
A
Lang geleden, in een ver land...
B
Er was eens…
C
In het jaar 1870...

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke personages komen vaak voor in sprookjes?
A
Politici en detectives
B
Sporters en zangers
C
Koningen, prinsessen en heksen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zijn de personages in sprookjes vaak?
A
complex
B
vlak
C
stereotiep
D
rond

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat toont de Aarne–Thompson–Uther-index (ATU-index) aan?
A
Hoe lang een sprookje duurt
B
In hoeveel landen en vormen een sprookjestype voorkomt
C
Hoeveel woorden elk sprookje telt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat veranderden Grimm en Andersen aan de oude sprookjes?
A
Ze maakten ze spannender voor volwassenen.
B
Ze herschreven ze op kindermaat.
C
Ze voegden politieke thema’s toe.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom denk jij dat sprookjes vandaag nog steeds verteld en verfilmd worden?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Vergelijk Sole, Luna en Thalia en hetzelfde sprookje in de versie van Grimm
1. Inhoud: Plaats de inhoud van de beide versies naast elkaar in twee kolommen. Geef aan wat verschilt.
2. Personages: Geef de overeenkomsten en de verschillen aan  in uiterlijk en karakter.
3. Beoordeling: Voor kinderen? Voor volwassenen? Aan welke versie geven jullie de voorkeur? Motiveer je antwoord.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies