Formuleren

Formuleren
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Formuleringsfouten
  • woordkeus
  • stijl
  • zinsbouw
  • verwijzingen

Slide 2 - Tekstslide

Formuleringsfouten - woordkeus
Contaminatie 
Het verhaspelen van twee woorden of uitdrukkingen. 

  • Kan jij dat even nachecken?  
  • Ik ga mijn verslag uitprinten. 




Slide 3 - Tekstslide

Formuleringsfouten - woordkeus
Verkeerd woord / barbarisme 
Woorden of uitdrukkingen die letterlijk uit een andere taal in het Nederlands worden vertaald en die als fout Nederlands worden beschouwd. 
gallicisme = uit het Frans
germanisme = uit het Duits 
anglicisme = uit het Engels
belgicismen = woorden die in België wel worden gebruikt en in NL niet. 

blz. 296

Slide 4 - Tekstslide

Formuleringsfouten - stijlfouten
Storende woordherhaling
Steeds hetzelfde woord gebruiken.
Foutieve tautologie 
Twee woorden die hetzelfde betekenen gebruiken.
Foutief pleonasme 
Een woord gebruiken in de zin, waarvan de betekenis al aanwezig is in een ander woord.
Dubbele ontkenning 
Twee keer een ontkenning, waardoor de ontkenning wegvalt. 
Overbodige woorden
Woorden die beter weggelaten kunnen worden. 

Slide 5 - Tekstslide

Formuleringsfouten - stijlfouten
Ambiguïteit (dubbelzinnigheid)
Een zin kan twee verschillende betekenissen hebben.

Grammaticale ambiguïteit
De zinsbouw is dubbelzinnig. 

Semantische ambiguïteit 
Woord(groep) is dubbelzinnig. 

Slide 6 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Congruentiefout 
De persoonsvorm en het onderwerp van een zin zijn op elkaar afgestemd. Dit heet congruentie. Gebruik je een enkelvoudige persoonsvorm bij een meervoudig onderwerp, dan maak je een congruentiefout.

De media maakt/maken 
De groep leerlingen werd/werden 

Slide 7 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Lijdende vorm 
Zinnen kunnen in de bedrijvende en lijdende vorm staan. In een bedrijvende zin voert het onderwerp de handeling uit. In een lijdende zin ondergaat het ondewerp de handeling. 

Zinnen in de lijdende vorm zijn minder direct. De bedrijvende vorm heeft vaak de voorkeur. 

Slide 8 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Tangconstructie 
Als er teveel woorden staan tussen woorden die bij elkaar horen, is er sprake van een tangconstructie. Je moet de zinsconstructie aanpassen, zodat de tangconstructie verdwijnt. 

Blz. 302. 


Slide 9 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Foutief beknopte bijzin 
Een beknopte bijzin is een verkorte bijzin. Het onderwerp en de persoonsvorm zijn weggelaten in de beknopte bijzin. Je herkent ze aan te + infinitief OF deelwoord. 
  • wachtend op de bus, speelde Sanne een spelletje op haar telefoon.  

Het onderwerp dat is weggelaten, moet in de hoofdzin ook het onderwerp zijn. Als dit niet zo is, is het een foutief beknopte bijzin. 
  • Kijkend vanaf de zijlijn, won het jonge elftal de wedstrijd. 

Slide 10 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Foutieve samentrekking 
In een samentrekking laat je een eerder genoemd woord of zinsdeel weg.
Wij gingen eerst eten en daarna naar de stad. 

De woorden die je weglaat, moeten in beide zinnen gelijk zijn qua: 
  • betekenis
  • grammaticale functie
  • getal 


Slide 11 - Tekstslide

Formuleringsfouten - zinsbouw
Foutieve samentrekking 
Fout in betekenis: 
  • Zij maakte eerst haarzelf op en daarna het bed. 

Fout in getal: 
  • Hier wordt vaak opgetreden en concerten gehouden. 

Fout in grammaticale functie: 
  • Hij is ziek en naar huis gegaan. 

Slide 12 - Tekstslide

Formuleringsfouten - verwijzen 
blz. 306

Slide 13 - Tekstslide