21-9 woordenschat H1

programma
huiswerkcontrole
voorlezen
Terugkijken beeldspraak en stijlfiguur
H1 woordenschat H1 opdr 1 en 2
Afmaken opdr 3
Nieuw opdr 4 ,5 en 6
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

programma
huiswerkcontrole
voorlezen
Terugkijken beeldspraak en stijlfiguur
H1 woordenschat H1 opdr 1 en 2
Afmaken opdr 3
Nieuw opdr 4 ,5 en 6

Slide 1 - Tekstslide

huiswerkcontrole
Bekijk ondertussen opdr 4, 5 en 6

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak
Wat is beeldspraak?
Voorbeelden?
Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak
  1. Vergelijking
  2. Metafoor
  3. Personificatie

Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak
  1. Vergelijking: Die man (object) is zo snel als de bliksem(beeld).
  2. Metafoor: De bliksemschicht (beeld) vestigde een nieuw wereldrecord. (Object: snelle man/Usain Bolt niet genoemd)
  3. Personificatie: De toekomst lacht hem tegemoet.

Slide 7 - Tekstslide

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
C
metafoor
D
personificatie

Slide 8 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
vergelijking

Slide 9 - Quizvraag

Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?
A
onjuist
B
juist

Slide 10 - Quizvraag

Stijlfiguren
  • Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker
  • Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

  • Uur na uur bleef het stil.
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Tegenstelling



We zullen samen de strijd aangaan, niet verdeeld maar samen, niet met wapens maar met woorden, niet met haat maar met liefde.


Slide 14 - Tekstslide

Opsomming
Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder (uit een liedtekst van Ramses Shaffy)

Slide 15 - Tekstslide

Drieslag (opsomming in drieën)
De naam zegt het al: er worden drie dingen opgesomd. 
Het gaat dus om een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.

Het is een effectieve manier om je boodschap extra krachtig en overtuigend te maken. Je kan een drieslag gebruiken aan het eind, of het begin van je tekst.
Te land, ter zee en in de lucht
ziek, zwak en misselijk


Slide 16 - Tekstslide

Climax
Dit is een opsomming die naar een hoogtepunt voert.

  • Het team ging voor brons, hoopte toen op zilver, maar heeft goud gewonnen.
  • -Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame van een advocatenkantoor)
  • Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.


Slide 17 - Tekstslide

Anticlimax

Bij een anticlimax neemt de kracht of de spanning juist af.

De reeks wordt steeds zwakker.

  • Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.
  • Een vriend van mij, het is meer een kennis, iemand die ik ken. Nou ja, gewoon iemand van wie ik weleens heb gehoord.


Het begrip 'anticlimax' wordt ook wel gebruikt als het einde van een verhaal, roman of film nogal teleurstellend is.







Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Climax
Dit is een opsomming die naar een hoogtepunt voert.

Voorbeelden:
-Het team ging voor brons, hoopte toen op zilver, maar heeft goud gewonnen.
-Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame van een advocatenkantoor)

Slide 20 - Tekstslide

Bij de kwekerij kun je tegen scherpe prijzen beuken, berken en eiken kopen.
A
Drieslag
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Herhaling

Slide 21 - Quizvraag

In de loop naar de verkiezingen bleek maar weer eens: veel geschreeuw, maar weinig wol.
A
Drieslag
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Herhaling

Slide 22 - Quizvraag

opdr 1 en 2 nakijken
Opdracht 1
1 drieslag
2 climax
3 tegenstelling
4 herhaling
5 omgekeerde climax
6 opsomming (geen drieslag)
7 herhaling
8 tegenstelling

Opdracht 2
1 personificatie
2 vergelijking
3 herhaling
4 drieslag
5 climax
6 metafoor
7 drieslag
8 tegenstelling

Slide 23 - Tekstslide

Opdr 3 t/m 6
Afmaken

Slide 24 - Tekstslide