A. Sommige dove en slechthorende mensen gebruiken gebarentaal.
B. Gebarentaal is een echte taal met een eigen grammatica.
C. Verschillende landen hebben verschillende gebarentalen.
D. Elk begrip in de gebarentaal heeft in principe een eigen gebaar.
E. Voor sommige woorden bestaat echter geen gebaar.
F. Voor die woorden zul je het handalfabet moeten gebruiken.
G. Je moet een woord dan met je vingers spellen.
H. Jonge kinderen kunnen gebarentaal leren op school.
I. Er zijn speciale scholen voor dove kinderen.