Naamwoordelijk gezegde

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Naamwoordelijk gezegde
Uitleg
Snap je het?
Opdrachten maken
Afsluiter

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten we tot nu toe?
Persoonsvom - onderwerp - werkwoordelijk gezegde

Ik heb maandag mijn herkansing gemaakt.

Slide 3 - Tekstslide

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

                                      OF !!!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp DOET.

Vb. Zij is naar school gefietst.
Pv= is
Wg= is gefietst -> alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)

Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp IS / WORDT OF BLIJFT.

Vb. Zij is verliefd.
Pv= is
Ng= is verliefd -> is = werkwoordelijk deel van het gezegde
                                     verliefd = naamwoordelijk deel van het gezegde


Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk gezegde
zijn, worden 
lijken, blijken, blijven
schijnen, dunken, heten, voorkomen

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een van deze koppelwerkwoorden in de zin staan.
Een kww koppelt het eigenschap aan het onderwerp.




Slide 7 - Tekstslide

Let op!

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft NOOIT een lijdend voorwerp
Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Tekstslide

Snap je het?
persoonsvorm / onderwerp / werkwoordelijk óf naamwoordelijk gezegde

1. De hockeycoach  is streng.

2. Sien wordt docent beeldende kunst.

3. Nova wil later een beroemde pianiste worden.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
pv - ond - wwg OF ng
A. Steeds meer mensen maken legpuzzels als hobby.
B. Het feestje was erg gezellig.
C. Blijf je zo chagrijnig?
D. Dat hadden we beter anders kunnen aanpakken.
E. De hagel kletterde op het dak.
F. Alex is de beste sprinter van zijn klas.
G. Van al dat draaien werd Lina behoorlijk duizelig.
H. Zijn verhaal moet een leugen zijn.
I. De puppycursus begint om acht uur.

Slide 11 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Naamwoordelijk gezegde
Eventjes herhalen
Opdrachten nakijken
Opdrachten maken

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp DOET.

Vb. Zij is naar school gefietst.
Pv= is
Wg= is gefietst -> alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)

Slide 14 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp IS / WORDT OF BLIJFT.

Vb. Zij is verliefd.
Pv= is
Ng= is verliefd -> is = werkwoordelijk deel van het gezegde
                                     verliefd = naamwoordelijk deel van het gezegde


Slide 15 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk gezegde
zijn, worden 
lijken, blijken, blijven
schijnen, dunken, heten, voorkomen

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een van deze koppelwerkwoorden in de zin staan.
Een kww koppelt het eigenschap aan het onderwerp.




Slide 16 - Tekstslide

Eventjes herhalen
Stap 1: neem de zin over
Stap 2: Persoonsvorm
Stap 3: Onderwerp
Stap 4: streepjes tussen de zinsdelen zetten
Stap 5: Werkwoordelijk gezegde
OF
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
pv - ond - wwg OF ng
A. Steeds meer mensen maken legpuzzels als hobby.
B. Het feestje was erg gezellig.
C. Blijf je zo chagrijnig?
D. Dat hadden we beter anders kunnen aanpakken.
E. De hagel kletterde op het dak.
F. Alex is de beste sprinter van zijn klas.
G. Van al dat draaien werd Lina behoorlijk duizelig.
H. Zijn verhaal moet een leugen zijn.
I. De puppycursus begint om acht uur.

Slide 18 - Tekstslide

pv - ond - wwg OF ng
A. Het luisterboek is nog nooit zo populair geweest.
B. Steeds meer mensen hebben deze manier van boeken 'lezen' ontdekt.
C. Ze luisteren tijdens een lange autorit of tijdens het opvouwen van de was.
D. Volgens sommigen kun je luisterboeken goed combineren met andere taken.
E. De gesproken verhalen vragen eigenlijk je volle aandacht.
F. Multitasken tijdens het luisteren van een audioboek is dus niet altijd een goed idee.
G. Door de groeiende populariteit is het aanbod groter geworden.

Slide 19 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 20 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Naamwoordelijk gezegde
Theorie herhalen
Opdrachten nakijken
Opdrachten maken

Slide 21 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp DOET.

Vb. Zij is naar school gefietst.
Pv= is
Wg= is gefietst -> alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)

Slide 22 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp IS / WORDT OF BLIJFT.

Vb. Zij is verliefd.
Pv= is
Ng= is verliefd -> is = werkwoordelijk deel van het gezegde
                                     verliefd = naamwoordelijk deel van het gezegde


Slide 23 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk gezegde
zijn, worden 
lijken, blijken, blijven
schijnen, dunken, heten, voorkomen

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een van deze koppelwerkwoorden in de zin staan.
Een kww koppelt het eigenschap aan het onderwerp.




Slide 24 - Tekstslide

Eventjes herhalen
Stap 1: neem de zin over
Stap 2: Persoonsvorm
Stap 3: Onderwerp
Stap 4: streepjes tussen de zinsdelen zetten
Stap 5: Werkwoordelijk gezegde
OF
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Tekstslide

pv - ond - wwg OF ng
A. Het luisterboek is nog nooit zo populair geweest.
B. Steeds meer mensen hebben deze manier van boeken 'lezen' ontdekt.
C. Ze luisteren tijdens een lange autorit of tijdens het opvouwen van de was.
D. Volgens sommigen kun je luisterboeken goed combineren met andere taken.
E. De gesproken verhalen vragen eigenlijk je volle aandacht.
F. Multitasken tijdens het luisteren van een audioboek is dus niet altijd een goed idee.
G. Door de groeiende populariteit is het aanbod groter geworden.

Slide 26 - Tekstslide

pv - ond - wwg OF ng
A. Sommige dove en slechthorende mensen gebruiken gebarentaal.
B. Gebarentaal is een echte taal met een eigen grammatica.
C. Verschillende landen hebben verschillende gebarentalen.
D. Elk begrip in de gebarentaal heeft in principe een eigen gebaar.
E. Voor sommige woorden bestaat echter geen gebaar.
F. Voor die woorden zul je het handalfabet moeten gebruiken.
G. Je moet een woord dan met je vingers spellen.
H. Jonge kinderen kunnen gebarentaal leren op school.
I. Er zijn speciale scholen voor dove kinderen.

Slide 27 - Tekstslide