9.1 en 9.2 Zouten

H9.1 en 9.2 

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9.1 en 9.2 

Slide 1 - Tekstslide

Planner
in de les
maken
do 23 feb
Zouten ( H9.1 en H9.2)
H9.1 vraag 6, 7, 9 t/m 12, 14 en H9.2 vraag 3, 5, 6, 8 en 9
vrij 24 feb
Zouten
do 9 maa
Zuren en Basen
vrij 10 maa
Zuren en Basen
do 16 maa
Zuren en Basen
vrij 17 maa
Oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

 Zouten: eigenschappen van zouten 
Zouten hebben de volgende eigenschappen:
  • Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
  • Zouten hebben een kristalrooster
  • Zouten zijn bij kamertemperatuur vast
  • Zouten hebben hoge smeltpunten
  • Gesmolten en opgelost geleiden zouten stroom
  • vaste zouten geleiden geen stroom
  • de totale lading van een zout is nul


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Opbouw van zouten
Vaste zouten hebben een kristalrooster.
Naam zout:
eerst metaal, dan niet-metaal
Natrium-Chloride (rationele of systematische naam)
keukenzout (triviale naam)

Slide 6 - Tekstslide

Opbouw van een zout

Slide 7 - Tekstslide

(Stof)eigenschappen Zouten:
  • Opbouw: Zouten zijn opgebouwd uit ionen (geladen deeltjes) van metaal en niet-metaal ionen. Zouten zijn ionaire stoffen.
  • Geleidbaarheid: zouten geleiden in stroom in opgeloste en vloeibare vorm
  • Smeltpunt: zouten hebben een hoog smeltpunt (ca. 800o C )

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw Zouten:
Niet-metaal-ionen: 
  • negatief geladen.
  • naam enkelevoudige ionen eindigen op  -ide
  • veel samengesteld: namen uit je hoofd kennen)

Slide 9 - Tekstslide

Naamgeving van een zout
  • Systematische naam: naam van het positieve ion + naam van het negatieve ion.
  • Let daarbij op eventuele Romeinse cijfers
  • Vb: ijzer(III)chloride
  • Vb: aluminiumoxide
  • Triviale naam: Binas tabel 66A
  • Vb: fluoriet ( = calciumfluoride)

Slide 10 - Tekstslide

de naam van een zout
de naam van een zout geef je door de naam van het positieve ion en de naam van het negatieve ion aan elkaar te plakken

Al2O3 heet dus aluminiumoxide

Slide 11 - Tekstslide

Geheugen opfrissen: zouten
  • Een zout bestaat uit ionen (geladen deeltjes)
  • Altijd evenveel positieve als negatieve lading



Slide 12 - Tekstslide

Verhoudingsformule zouten
Een verbinding van ionen (geladen deeltjes)= een zout
een zout bestaat uit een metaal en een niet metaal
Verhouding:
  1. Schrijf de naam van het zout op
  2. Zet de symbolen van de ionen tussen haakjes achter elkaar
  3. Maak de + en - lading kloppend
  4. Vereenvoudig (lading weg, haakjes weg waar mogelijk)

Slide 13 - Tekstslide

 opstellen verhoudingsformule van een zout
(volg altijd het 4 stappenplan!)
  1. noteer de naam vh zout                                                       1) natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes                                       2)   (Na+)(O2-)
  3. totale lading gelijk maken                                                    3)   (Na+)2(O2-)  
  4. als je haakjes weg kunt werken doe dat:                       4)    Na2O(s)

    bij samengestelde ionen kun je vaak niet alle haakjes wegwerken !
    zoals bij lood(II)nitraat  =  Pb(NO3)2(s)

Slide 14 - Tekstslide

Oplosbaarheid van Zouten 
Oplosbaarheid = aantal gram kan je maximaal oplossen in 1 L
Tabel 35 binas:
1. goed oplosbaar = g (meer dan 10 g / L)
2. matig oplosbaar = m (1 tot 10 g / L)
3. slecht oplosbaar = s (minder dan 1 g / L)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Oplosbaarheid Magnesiumchloride
-------->
 |
\/

Slide 17 - Tekstslide

Oplosbaarheid Magnesiumchloride
-------->
 |
\/

Slide 18 - Tekstslide

Oplosbaarheid van zouten
Verzadiging
  • Zout-oplossing is verzadigd wanneer je geen zout meer kan oplossen.
  • Sommige zouten lossen maar een heeeeeel klein beetje op --> S
  • Sommige zouten lossen maar voor een gedeelte op --> M
  • Sommige zouten lossen goed op --> G, maar niet oneindig.

  • Je kan veel natriumchloride (keukenzout) oplossen, maar niet vele kilo's in 1 liter water. Maximaal 359 g / L

Slide 19 - Tekstslide

Oplosvergelijking van een zout
  • BaCl2 bestaat uit Ba2+ en 2 Cl-
  • Oplosvergelijking: BaCl2 -> Ba2+ + 2 Cl-

Slide 20 - Tekstslide

Het opstellen van een oplosvergelijking:
  • In een oplosvergelijking zet je neer hoe een zout oplost in water.
  • Begint altijd met vaste stof, zout is vast bij kamertemperatuur.
  • Eindigt met alle ionen opgelost in water (aq).

Slide 21 - Tekstslide

Oplosvergelijking van een zout
  • ZnBr2 bestaat uit Zn2+ en 2 Br-
  • Oplosvergelijking: ZnBr2 (s)  -> Zn2+ (aq) + 2 Br-(aq) 

Slide 22 - Tekstslide

Het indampen van een zout:
Precies tegenovergestelde van een oplosvergelijking.

Slide 23 - Tekstslide

Is deze stof goed oplosbaar?
Na2CO3
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Geef de oplosvergelijking van
Na2CO3

Slide 25 - Open vraag

Kaliumsulfaat wordt gemengd met water. Wat voor mengsel ontstaat er?
A
Emulsie
B
Suspensie
C
Oplossing

Slide 26 - Quizvraag

De kaliumsulfaat-oplossing wordt gefiltreerd. Waar komen de ionen in?
A
In het filtraat
B
In het residu

Slide 27 - Quizvraag

2 zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen met elkaar mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing
  • Het wordt een troebele suspensie: 2 soorten ionen reageren met elkaar en worden een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

. . . .
. . . . 
. . . .
. . . .

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Als je mini-oplosbaarheidstabel alleen maar g heeft. Wat krijg je dan?
A
Een heldere oplossing waarin alle ionen opgelost zijn
B
Een troebele suspensie waarin een slecht oplosbaar zout is ontstaan

Slide 35 - Quizvraag

tribune-ionen
Ionen die er wel zijn maar die niet meedoen met de reactie.
Als je het neerslag filtreert dan zitten de tribune-ionen in het filtraat.

Slide 36 - Tekstslide

Zelf oefenen

Je mengt oplossingen van

  1. koperchloride en zilvernitraat
  2. kaliumchloride en natriumsulfaat
  3. bariumchloride en natriumcarbonaat

Slide 37 - Tekstslide

Maken
Maak de opdrachten van 9.1
6, 7, 9 t/m 12 en 14 en van 9.2 
3, 5, 6, 8 en 9


Klaar?
Kom dan een nakijkblad halen

Slide 38 - Tekstslide

Demo
Pak pen, papier en de binas
Zoek alvast de oplosbaarheid op van kopersulfaat en van natriumcarbonaat

Slide 39 - Tekstslide

Oplosvergelijking
Noteer de oplosvergelijkingen van de zouten kopersulfaat en natriumcarbonaat

Slide 40 - Tekstslide

Neerslagreactie
Noteer de mini-oplosbaarheidstabellen van de 2 zoutoplossingen

Slide 41 - Tekstslide

Neerslagreactie
1. Noteer de neerslagreactievergelijking 
2. Wat zijn de tribune-ionen?

Slide 42 - Tekstslide

Indampvergelijking
1. Wat zit er in het filtraat?
2. Noteer de indampvergelijking

Slide 43 - Tekstslide