H3 chap 5 les 8

Bonjour H3
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bonjour H3

Slide 1 - Tekstslide

Actualité  Eurovision

Slide 2 - Tekstslide

Programme
Jouer / Faire  
Bloc F
Travail individuel / Toets bekijken Ch 3
Révision imparfait, mettre, bloc A+B+D


Lesdoelen: Aan het einde van de les 
- weet je wanneer je faire of jouer moet gebruiken bij een sport of muziekinstrument.
- begrijp je een luisterfragment over sporten

Slide 3 - Tekstslide

SO 
 SO    Chapitre 5   ABCDG

De woorden van bloc A en B
De grammatica van bloc C (imparfait)
De zinnen van bloc D
Het werkwoord mettre van bloc G

Het SO wordt in de les op papier gemaakt.
Groep 1 woe 2 juni
Groep 2 ma 7 juni
Welke datum doen we als we 1 groep zijn?

Slide 4 - Tekstslide

Faire ou Jouer? 
Faire de la danse 
Faire du foot                           Jouer au foot
Faire du tennis                      Jouer au tennis
Faire de la gym
Faire de la natation 
Faire du hockey                  Jouer au hockey

Quand est-ce qu'on utilise faire de ou jouer à ?

Slide 5 - Tekstslide

Faire du / de la  de l' / des
Jouer au / à la / a l' / aux

Slide 6 - Tekstslide

'jouer' ou 'faire'?

le tennis > ______
A
jouer au tennis
B
faire du tennis
C
Jouer au tennis + faire du tennis
D
Jouer du tennis + faire au tennis

Slide 7 - Quizvraag

'jouer' ou 'faire'?

le snowboard > ______
A
jouer au snowboard
B
faire du snowboard
C
Jouer au snowboard + faire du snowboard
D
Jouer du snowboard + faire au snowbaord

Slide 8 - Quizvraag

'jouer' ou 'faire'?

---- natation

A
jouer à la natation
B
faire du natation
C
faire de la natation
D
jouer de la natation

Slide 9 - Quizvraag

' jouer' ou 'faire'?

gitaar spelen > ____ guitare
A
faire de la guitare
B
jouer de la guitare
C
jouer à la guitare

Slide 10 - Quizvraag

Faire de / jouer à / jouer de 
Faire du / de la de l' /des + sport                                           vb. Faire de la natation
Jouer au / à la / a l'/ aux + (bal)sport                                   vb. Jouer au foot      

      
Jouer du / de la / de l' /des + muziekinstrument          vb. Jouer du piano

Slide 11 - Tekstslide

Donc......
Voetballen =      faire du foot                 /            jouer au foot
Volleyballen =   faire du volley            /            jouer au volley
Zwemmen =      faire de la natation
Dansen =            faire de la danse

Drummen =       Jouer de la batterie 
Viool spelen=   Jouer du violon

Slide 12 - Tekstslide

Bloc F (61 tb 20 wb)
Les sports d'équipe ou les sports individuels?
Qu'est-ce que tu préfères? Pourquoi? 

Et Manolo, Elise et Fabian? Qu'est-ce qu'ils aiment?
Lisez les deux premières phrases de chaque alinea
 
Faire exercice: 22b 
écouter exercice 23c 

Slide 13 - Tekstslide

Travail individuel
1. Corriger exercices 19a, 19b, 20, 21  (zie volgende slide)
2. Toets Chapitre 3 bekijken op LessonUp
3. Faire exercices ; 22, 24, 25 (Bloc F)


Slide 14 - Tekstslide

Corriger 19,20,21
19a: Paardrijden / dag van het paard
19b: 
1 Als je van paardrijden houdt
2. zondag 24 maart op alle Franse maneges en poneyclubs
3.demonstraties, tocht, proefles, bezichtiging, kennismaking
4. Le petit Ranch

20a 1B  2B  3B  4B  5B  6A
20b 1B 2C 3D 4E 5A
20c 1. Christine is dol op alleen paardrijden
2. Als ik win dan moet jij gitaar voor mij spelen
3. Doen we een wedstrijdje?
4. De eerste die aankomt heeft gewonnen
5. Dat zal vast niet gebeuren
21 Qu'est-ce que tu aimes faire le week-end?
J'aime faire du vélo
J'adore monter à chéval

Qu'est-ce que tu fais d'autre?
Moi, je joue de piano
Je joue de la guitare

Slide 15 - Tekstslide

Réviser  ABCD

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de imparfait? Wanneer gebruiken we deze tijd?
A
beschrijving/gewoonte uit het verleden
B
een actie uit het verleden

Slide 17 - Quizvraag

Je ______ (trouver-imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 18 - Quizvraag

Nous_____ (chercher -imparfait)
A
cherchons
B
cherchions
C
chercherons
D
chercherions

Slide 19 - Quizvraag

Ils ______ ( finir - imparfait)
A
finissaient
B
finissiont
C
finisaient
D
finissent

Slide 20 - Quizvraag

Pierre ______ (faire - imparfait)
A
fait
B
faisait
C
fera
D
faitait

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de imparfait van être?
Jij was =
A
tu sommais
B
tu sommerais
C
tu étais
D
tu éterais

Slide 22 - Quizvraag

Traduis: L'entraîneur avait aucune idée.

Slide 23 - Open vraag

Attention!  traduis     Hij was er met zijn zoon.
Il
avec
y
était
5
6
1
2
3

4
son
fils
fille
sa
étais
J'

Slide 24 - Sleepvraag

Le chanteur chantait terrible. Le public était ________
A
surpris
B
content
C
célèbre
D
déçu

Slide 25 - Quizvraag

Attention!  traduis     Was het druk?
Il
beaucoup
y
avait
5
6
1
2
3

4
de
monde
peu
un
ils
avais

Slide 26 - Sleepvraag

Dit onderdeel gaat al goed____
A
Imparfait (C)
B
De woorden (A+B)
C
De zinnen (D)
D
Alles

Slide 27 - Quizvraag