HV1 Grammatica 22 meewerkend voorwerp

Welkom HV1S
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom HV1S

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht bespreken
  3. Leerwerkcheck Grammatica 22: lijdend voorwerp
  4. Grammatica 22: meewerkend voorwerp
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2 nakijken

a pv: heeft / ond: Eindhoven /  wwg: heeft afgezegd / lv: de carnavalsoptocht
b pv: heb / ond: jij / wwg: heb op de kop getikt / lv: Een mooie iPhone
c pv: stelt / ond: Coca-Cola / wwg: stelt aan / lv: een nieuwe CEO
d pv: hebt / ond: Je / wwg: hebt je vergist / lv: -
e pv: herinnerde / ond: De vrouw van Herman Brood / wwg: herinnerde zich / lv: een mooi moment uit zijn leven
                                   
                                

f pv: schelden / ond: De voor- en tegenstanders van het AZC / wwg: schelden uit / lv: elkaar 
g pv: heb / ond: je / wwg: heb / lv: de beste ideeën
h pv: mag / ond: ik / wwg: mag noteren / lv: Wie van jullie 
i pv: hebben / ond: Archeologen / wwg: hebben ontdekt / lv: het wrak van een Duitse onderzeeër uit de Eerste Wereldoorlog
 j pv: werd / ond: een zwaard uit de tijd van de
Vikingen / wwg: werd gevonden / lv: -
                  

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 5 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden in een zin?

A
Wie/wat + gezegde?
B
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp?
C
Wat/wie + gezegde + onderwerp?

Slide 6 - Quizvraag

Noteer alle zelfstandige naamwoorden uit de volgende zin:
Mijn lieve nichtjes zullen in de morgen een beknopte reisgids over het mooie land Aruba voor Janet meebrengen.

Slide 7 - Woordweb

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden uit de volgende zin:
Mijn lieve nichtjes zullen in de morgen een beknopte reisgids over het mooie land Aruba voor Janet meebrengen.

Slide 8 - Woordweb

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie onbepaalde lidwoorden?

Slide 9 - Woordweb

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'speelde' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een zinsdeel?
A
Losse woorden
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.

A
vorige week
B
Bart, Kees en Ben
C
een cadeaubon
D
gaan kopen

Slide 14 - Quizvraag

Grammatica 22: meewerkend voorwerp

Doel: Je leert wat het meewerkend voorwerp is en je leert het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is waar over het meewerkend voorwerp?
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 16 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
B
Wie/wat + gezegde + onderwerp?
C
Wie/wat + gezegde?

Slide 17 - Quizvraag

Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
aan/voor toevoegen
B
alleen voor toevoegen
C
aan/voor weghalen
D
aan weghalen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid
D
vertelde

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

“Wat is het moedigste dat je ooit hebt gezegd?”, vroeg de jongen aan het paard.
A
het moedigste dat je ooit hebt gezegd
B
vroeg
C
aan het paard
D
de jongen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Zij hebben een cadeau voor mij gekocht.
A
zij
B
hebben gekocht
C
een cadeau
D
voor mij

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
ons
B
heeft verteld
C
zij
D
toch

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Hij gaf haar een kus.
A
hij
B
gaf
C
een kus
D
haar

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Wil hij een ijsje van mij hebben?
A
hij
B
een ijsje
C
van mij
D
wil hebben

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht maken
  • Maak opdracht 4 op pagina 92 van je boek. 
  • Jullie krijgen voor deze opdracht 10-15 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Je werkt alleen en in stilte.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.



Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
a de gasten
b aan honden en katten in het asiel
c de politie
d aan een voormalige sponsor
e hun patiënten


f aan de staatssecretaris in de Tweede Kamer 
g mij
h aan Heerde 
i aan nietsvermoedende klanten
j aan goede doelen

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Leer mij die goocheltruck eens!
A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
dat
B
ik
C
je
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 28 - Quizvraag

Ik snap wat het meewerkend voorwerp is en kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 29 - Quizvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 25 januari
  • Huiswerk: maken opdr. 4 en 5 (p. 92-93)
  • Meenemen: schrift en pen
  • Programma: pitches

Slide 30 - Tekstslide