Natuur Thema 2

Natuur Thema 2
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Natuur Thema 2

Slide 1 - Tekstslide

Het lichaam van een mens
Het lichaam van een dier

Slide 2 - Tekstslide

Hoe noem je alle botten samen?
A
ruggengraat
B
geraamte
C
wervels
D
schedel

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Video

Waar zorgt ons schedel voor?
A
De schedel beschermt onze hersenen
B
De schedel is een doos
C
De schedel maakt ons hoofd hard

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Een ruggengraat bestaat
uit kleine botjes.
Waarom is dat handig?
A
dan kun je makkelijk liggen
B
dan kun je makkelijk lopen
C
dan kun je makkelijk buigen
D
dan kun je makkelijk staan

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Je ribben zijn belangrijk. Wat beschermen de ribben in je lichaam?
(2 antwoorden)

Slide 9 - Open vraag


ZOOGDIEREN

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Waar of niet waar
alle zoogdieren leven op het land 
alle jonge zoogdieren drinken melk bij hun moeder
alle zoogdieren hebben 4 poten

WAAR
NIET
WAAR 
NIET WAAR

Slide 12 - Sleepvraag

Spinnen
Insecten

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Wat is het verschil tussen een spin en een insect?
A
een spin heeft 6 poten en een insect heeft 8 poten
B
een spin heeft 8 poten en een insect heeft 6 poten

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Uit hoeveel delen bestaat een spin en uit hoeveel delen bestaan een insect
A
een spin heeft 2 delen en een insect heeft er 3
B
een spin heeft 3 delen en een insect heeft er 2

Slide 17 - Quizvraag

weekdieren

Slide 18 - Tekstslide

Waar kun je een weekdier aan herkennen?
2 antwoorden zijn goed
A
Ze hebben botten
B
Ze hebben een schelp
C
Ze hebben een harde huid
D
Ze hebben een zachte huid

Slide 19 - Quizvraag

Het Lichaam

Slide 20 - Woordweb

Slide 21 - Tekstslide

Lichaamsdelen 
Het lichaam van een dier

Slide 22 - Tekstslide

Wat denk jij?
Wat is het verschil tussen een handicap en een blessure?
A
Een handicap gaat vanzelf over, een blessure niet
B
Een blessure gaat vanzelf over, een handicap niet
C
Een handicap en een blessure gaan allebei vanzelf over
D
Een handicap en een blessure gaan allebei niet over

Slide 23 - Quizvraag

Les 3

Slide 24 - Tekstslide