naamvallen met voorzetsels 3e en 4e naamval der Gruppe & ein-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

voorzetsels & der- en ein-Gruppe

wanneer gebruik je welke naamval?

• ontleden
• voorzetsels

naamvallen vinden door te ontleden

1e naamval = onderwerp: vind je door te vragen wie/wat + ww? 

Wie of wat leest? De man leest een boek.

3e naamval = Het meewerkend voorwerp: aan wie/ voor wie + ww + onderwerp?

Aan wie geeft de man een boek? De man geeft zijn dochter een boek. 

-> Kun je er aan of voor voor zetten, is het de 3e naamval. 

4e naamval = Het lijdend voorwerp: wie/wat + ww +onderwerp?

Wat leest de man? De man leest een boek. 

naamvallen vinden door voorzetsels

Op deze voorzetsels volgt altijd de 4e naamval:

durch = door

für = voor

ohne = zonder

um = om

gegen = tegen

bis = tot

Naamvallen vinden door voorzetsels

Op deze voorzetsels volgt altijd de 3e naamval:

aus = uit

bei = bij

mit = met

nach = na, naar

seit = sinds

von = van, door

zu = naar (bij personen)

außer = behalve

gegenüber = tegenover

der- und ein-Gruppe

alle woorden uit de der-Gruppe (der, die, das) 

&

 alle woorden uit de ein-Gruppe (ein, kein, mein, dein, sein, unser, euer, ihr) worden op dezelfde manier vervoegd.

Ze krijgen dus dezelfde uitgangen in de 1e, 3e en 4e naamval.

Zie schema volgende slide

der Gruppe:

der, die, das (bepaalde lidwoorden)

 dies-  (deze)

 jed-  (ieder)

 welch- (welke)

 solch-  (zulke)

 all-  (alle)

 manch-  (sommige)

ein Gruppe:

ein- (onbepaalde lidwoorden)

 kein-  (geen)

 mein-  (mijn)

 dein-  (jou)

sein-  (zijn)

ihr-  (haar)

 unser-  (onze)

 euer-  (jullie)

 ihr-  (hun)

Ihr-  (uw)

Nu eerst even oefenen

sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

uit

naar (personen)

van, door

na, naar

bij

sinds

met

von

zu

seit

nach

mit

bei

aus

door

tot

zonder

tegen

om

voor

bis

um

ohne

für

gegen

durch

Proefzin stap voor stap

Eerst doen we een zin met een woord uit de der-Gruppe.

Het gaat om de zin:

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.

Stap 1

Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe?

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.
(der- of ein-Gruppe?)

1. der-Gruppe
2. ein-Gruppe

Stap 2

Is het zelfstandig naamwoord m, v, o of mv?

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.
(m, vr, o, of mv?)

1. der, m
2. die, v
3. das, o
4. die (mv)

Stap 3

Staat er een voorzetsel in de zin?

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.
(staat er een voorzetsel bij?)

1. nee
2. ja

Stap 4

Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.
(voorzetsel plus welke naamval?)

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Stap 5

Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?

-> 3e naamval, der-Gruppe, vrouwelijk

Ich habe gestern mit ...... (de) Lehrerin gesprochen.

1. dem
2. die
3. den
4. der

oefenen

In onderstaande slides staan zinnen met de 3e en de 4e naamval der-Gruppe.

Wat is het voorzetsel in de zin? Bij welke naamval hoort deze?

Is het woord m, v, o, of m.v.?

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Sie stürzten mit ....(de) Wagen ins Meer.

Zu .... (de) Kinder... (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Arbeitet dein Onkel noch bei ... (de) Polizei?

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Bei uns um .... (de) Ecke gab es einen Unfall.

Ben und Klaus haben sich um .... (de) Junge gekümmert.

Das Geld ist für ... (de) Verein.

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Wir fahren mit ... (de) Arzt ins Krankenhaus.

oefenen

In onderstaande slides staan zinnen met de 3e en de 4e naamval ein-Gruppe.

Wat is het voorzetsel in de zin? Bij welke naamval hoort deze?

Is het woord m, v, o, of m.v.?

Peter war dort mit ... (zijn) Freund.

Du kommst nicht rein ohne ... (jouw) Ausweis.

Sie wollte zu ... (haar) Großmutter gehen.

Wir wollten zu ... (onze) Großeltern gehen.

Wir wollten zu ... (onze) Großeltern gehen.

Er ist schnell durch ... (jullie) Straße gefahren.

Fährst du jetzt nach ... (jouw) Haus?

Ik herken voorzetsel en
kan de naamvallen in de der-Gruppe en de ein-Gruppe toepassen.

😒🙁😐🙂😃