les 6 fictie

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Stukje theorie (herhaling en nieuw)
  • Lezen
  • Verslag maken

Slide 3 - Tekstslide

Tijdsperspectief
Chronologische volgorde
Het verhaal wordt met de gebeurtenissen mee verteld.

Niet-chronologische volgorde
Gebeurtenissen worden niet in de juiste volgorde verteld of de verteller springt heen en weer tussen het nu, en het verleden.

Slide 4 - Tekstslide

Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch

Slide 5 - Quizvraag

Weet je wat het verschil is tussen een open en gesloten einde?

Slide 6 - Open vraag

Ope en gesloten einde
Gesloten einde
Het "probleem" in het verhaal is opgelost. Het verhaal is "klaar". 

Open einde
Sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan, en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 7 - Tekstslide

Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
- Wat hi/zijj denkt en voelt;
- Wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn;
- Hoe hij/zij eruitziet;
- Waar, hoe en met wie hi/zijj woont.
-..........Vul maar in

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdpersoon
De belangrijkste verhaal figuur/personage. Van een hoofdpersoon wordt niet alleen het uiterlijk, maar ook de gedachten en gevoelens beschreven. In boeken wordt een belangrijk moment van zijn leven beschreven. De hoofd persoon maakt een bepaalde ontwikkeling door.

Slide 9 - Tekstslide

Bijpersonen
Personen die een minder belangrijke rol spelen in het verhaal.

Slide 10 - Tekstslide

Vertelperspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien.
Dit noemen we het vertelperspectief.

Slide 11 - Tekstslide

Vertelperspectieven
  • Ik-vertelperspectief = Je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (ik-vorm)
  • Hij/zij-vertelperspectief =  Je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (hij/zij-vorm)

Slide 12 - Tekstslide

Vertelperspectieven
  • Wisselend perspectief
Soms is er sprake van een wisselend vertelperspectief. Er wordt afgewisseld tussen wie het verhaal vertelt. (Ik of hij/zij)

Slide 13 - Tekstslide

Argument
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt .

geloofwaardig - herkenbaar  - origineel 

Slide 14 - Tekstslide

In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Een boek met een cliffhanger heeft een gesloten einde.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Ik dacht: Waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief

Slide 17 - Quizvraag

We gaan lezen!

Slide 18 - Tekstslide

Verslag maken
Je maakt je verslag over de gelezen delen verder af.

Hoe heb je vandaag gewerkt?

Slide 19 - Tekstslide