Grammatica C + D

Grammatica  C + D
voortzetsels en bijwoorden
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica  C + D
voortzetsels en bijwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
Maandag: Grammatica C, voorzetsel en bijwoord
Dinsdag: Schrijversbezoek 
Donderdag: Grammatica D, voegwoord (telwoord niet)
Vrijdag: lezen + zelfstandig werken

Weektaak 12 februari
Lezen:
handboek blz. 164 t/m 166
Maken:
Gram C: 5 t/m 9
Gram D: 1 t/m 3

Slide 2 - Tekstslide

Schrijversbezoek Cecile Korevaar
Thuis draag ik bij me
Een verhaal over Wassim, Laila en Romeo die Syrië ontvluchten en elkaar ontmoeten in Turkije, waar ze wachten op de overtocht (met rubberboot) naar Griekenland.    

Ik lees een stuk voor. 

Slide 3 - Tekstslide

Schrijversbezoek Cecile Korevaar

Wat zou jij doen als je moet vluchten?
Stel, Nederland overstroomt. Waar zou je naartoe gaan? Wat zou je meenemen? 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zou jij doen als je moest vluchten?
Wat zou je meenemen? Waarnaartoe zou je vluchten?
Wat als je niet welkom was?

Slide 5 - Woordweb

Opdracht 
Stel, jij bent als journalist van de Barneveldse Krant uitgenodigd bij het schrijversbezoek van Cecile Korevaar

1. Maak tijdens het bezoek morgen aantekeningen (actief luisteren!)
2. Schrijf een kort nieuwsartikel (minimaal 200 woorden) voor de Barneveldse Krant. Gebruik daarvoor je aantekeningen.
3. Neem je artikel mee naar de les van vrijdag 9 februari / lever hem vrijdag in op It's Learning

> schrijf in je agenda: vrijdag 9 februari nieuwsbericht schrijversbezoek 

Slide 6 - Tekstslide

Benoem alle woorden in de zin
Je kent nu deze woordsoorten, gebruik ze! 
ZN, LW, BN, HWW, ZWW, KWW + alle voornaamwoorden 

Kun je me vertellen wie de mensen op deze foto zijn? 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.
A:In de volgende zinnen zijn de woorden tijdens en in allebei voorzetsels.
1. Tijdens de vakantie lees ik graag boeken.
2. In het kooitje zit een kanarie.
Verdeel de onderstaande voorzetsels in twee rijtjes: De vakantie en Het Kooitje.
sinds/ onder/ langs/ gedurende/ om/ tot/ achter/ na/
B: Zijn er voorzetsels die jullie in beiden rijtjes kunnen plaatsen? Leg uit.
C: Wat is het verschil tussen de rijtjes, probeer het elkaar uit te leggen zonder de woorden kooitje en vakantie te gebruiken,


Klaar? Stillezen
timer
4:00

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels
Er zijn heel veel voorzetsels. Ze staan voor een zelfstandig naamwoord.

- voorzetsels van plaats
- voorzetsels van tijd
- voorzetsels van oorzaak/reden

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsuitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen: vaste woordcombinaties met één of meer voorzetsels die als geheel de functie heeft van een voorzetsel. Je kunt een voorzetseluitdrukking vervangen door één voorzetsel.
  • door middel van > door, met 
  • in verband met > door, wegens

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord

1. Geeft extra info over een ander woord in de zin (behalve een zn!!)

- een werkwoord

-een ander bijwoord

- een bijvoeg. nw

2. Kan een tijd, plaats of reden aangeven (staat zelfstandig)

3. Kan een mening / hoedanigheid aangeven

4. Een aantal vraagwoorden is ook een bijwoord (hoe/waarom)

5. De woordjes wel/niet zijn bijwoord

6. Alles wat overblijft in een zin


Slide 11 - Tekstslide



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 12 - Quizvraag

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een voorzetsel?
A
jij
B
bent
C
van
D
mij

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 16 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens - voor
B
of - en
C
op - sinds
D
tussen - naast

Slide 17 - Quizvraag

a. 'Elders' is een voorzetsel.
b. 'Toen' is een voorzetsel.
c. 'Met' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 18 - Quizvraag

Nu jij.....
Benoem nu alle woordsoorten die je kent (ook vz + bw):
Bekende YouTubers promoten vaak stiekem producten in hun video's. 
& dan door naar:
Weektaak Grammatica C
Maak opdracht 5 t/m 9 
Ben je klaar? Kijk je werk na. 

timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Nu jij.....
Benoem nu alle woordsoorten die je kent:
Bekende YouTubers promoten vaak stiekem producten in 
BN               ZN                    ZWW        BW    BW           ZN              VZ    
hun     video's. 
bz. vnw     ZN 


Slide 20 - Tekstslide

Noem 3 dingen geleerd heb van
het schrijversbezoek van Cecile Korevaar

Slide 21 - Woordweb

Deze week
Maandag: Grammatica C, voorzetsel en bijwoord
Dinsdag: Schrijversbezoek  wordt verzet
Donderdag: Grammatica D, voegwoord 
Vrijdag: lezen + zelfstandig werken

Weektaak 12 februari
Gram C: 5 t/m 9
Gram D: 1 t/m 3
+ vrijdag 9 februari artikel schrijversbezoek Cecile Korevaar 

Slide 22 - Tekstslide

Deze les
1. Terugblik schrijversbezoek
2. Uitleg laatste deel grammatica D: voegwoorden (telwoorden niet)
3. Aan de slag 

Slide 23 - Tekstslide

Nu jij.....
Benoem alle woordsoorten die je kent (ook vz + bw):
Bekende YouTubers promoten vaak stiekem producten in hun video's. 

& dan door naar:
Oefeningen grammatica C + D 


timer
4:00

Slide 24 - Tekstslide

Nu jij.....
Benoem nu alle woordsoorten die je kent:
Bekende YouTubers promoten vaak stiekem producten in 
BN               ZN                    ZWW        BW    BW           ZN              VZ    
hun     video's. 
bz. vnw     ZN 


Slide 25 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Hij zwaait zijn ouders uit want die gaan een verre reis maken.
Hij blijft thuis en hij belt direct zijn vrienden.
Ze hebben uren zitten gamen, maar ze hebben ook gedanst.
Zodra hij was vertrokken, stond ik op. 

samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen! 

Slide 26 - Tekstslide

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: dus, want, of, en, maar (dwoem)
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 27 - Tekstslide

Nevengeschikte zin
- twee hoofdzinnen naast elkaar, laat je het voegwoord weg dan heb je twee enkelvoudige zinnen
- pv en ow staan naast elkaar 
- pv staat op eerste of tweede plaats in de zin
- nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of, dus

Check hoofdzin of bijzin? Bij een hoofdzin kan je geen enkel woordje tussen de persoonsvorm + onderwerp zetten. 

Slide 28 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Hij zwaait zijn ouders uit want die gaan een verre reis maken.
Hij blijft thuis en hij belt direct zijn vrienden.
Ze hebben uren zitten gamen, maar ze hebben ook gedanst.

> samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen! 

Slide 29 - Tekstslide

Hoe pak ik nevengeschikt voegwoord (ns. vgw) en ondergeschikt voegwoord (os. vgw) aan? 
  1. Zoek de persoonsvormen 
  2. Kijk of je te maken hebt met een hoofdzin + hoofdzin of hoofdzin + bijzin
  3. Hoofdzin + hoofdzin -> nevenschikkend 
  4. Hoofdzin + bijzin  -> onderschikkend 
Tip: in bijzinnen staat de persoonsvorm vaak op een latere plek in de zin.

Slide 30 - Tekstslide

Samen oefenen
Het is nog maart, maar het voelt zomers met deze hitte.

Zit er een bijwoord in de volgende zin? Hoe weet je dat?
Met behulp van een schep, wist hij de schatkist uit te graven. 
Nee, er zit geen bijwoord in, want
Ja, er zit een bijwoord in, want 




Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag 

Grammatica C: 5 t/m 9
Grammatica D: alleen voegwoorden! 
Klaar? Kijk na




Slide 32 - Tekstslide

Welkom!
Lezen
Pak je boek en ga stillezen

 
timer
25:00

Slide 33 - Tekstslide

Welke woordsoorten?
1. zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord + lidwoord
2. hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord + koppelwerkwoord
3. Persoonlijk, bezittelijk, wederkerig, wederkerend, onbepaald, vragend, aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
4. voorzetsels + bijwoorden
5. nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden 



Slide 34 - Tekstslide

GRAMM A
ZN, LW en BN 
HWW, ZWW en KWW
GRAMM B
pers. vnw
bez. vnw. 
aanw. vnw. 
wg. vnw
wd. vnw
onb. vnw
vr. vnw
betr. vnw
GRAMM C 
VZ & BW 
GRAMM D
NS. VW & OS VW

Slide 35 - Tekstslide

Benoem de woorden
Gebruik alle woordsoorten die je kent

1. Het British Museum in Londen heeft een medewerker ontslagen die mogelijk kostbare kunstwerken heeft gestolen. 
+
2. Ik wist niet welk boek ik moest kiezen want ze leken erg op elkaar. 

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag 
Je weektaak is: 
Grammatica C: 5 t/m 9
Grammatica D: 1 t/m 3
Klaar? Kijk na
Maak dan ook grammatica D 4 t/m 8 (telwoorden niet)



Slide 37 - Tekstslide