W22-1H Grammatica H6 NN

week 22 (25 t/m 29 mei)
Hallo leerlingen,
Nog even en dan zien we elkaar weer. Ik hoop dat jullie allemaal gezond zijn en dat het goed gaat met jullie. Jullie hebben een
e-mail van mij ontvangen via de ELO. Lees vooral het stuk over de bieb goed. Jullie hebben nu drie boeken gelezen. Deze week krijgen jullie bij het huiswerk de schrijfopdracht bij de Pitch.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

week 22 (25 t/m 29 mei)
Hallo leerlingen,
Nog even en dan zien we elkaar weer. Ik hoop dat jullie allemaal gezond zijn en dat het goed gaat met jullie. Jullie hebben een
e-mail van mij ontvangen via de ELO. Lees vooral het stuk over de bieb goed. Jullie hebben nu drie boeken gelezen. Deze week krijgen jullie bij het huiswerk de schrijfopdracht bij de Pitch.

Slide 1 - Tekstslide

huiswerk
Het is belangrijk dat jullie de weektaken op tijd maken in Lesson-Up en in de ELO. Stel dit niet uit en zorg dat je aan het eind van elke week je huiswerk af hebt. Op school moet dit ook, dus hanteer ook hier deze regel. De meesten van jullie werken nu online. Ik zal toch de antwoorden van de vorige weektaak weer in de volgende dia's zetten. We gaan deze week verder met Grammatica, hoofdstuk 6, zinsdelen: bijwoordelijke bepaling. Ook bespreken we wat een voorzetselvoorwerp is.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

bijwoordelijke bepaling
Je leert hoe je de bijwoordelijke bepaling in een zin vindt. Ik heb dit al vaak uitgelegd in de les. Weten jullie het nog? Alle (afzonderlijke) delen van een zin die over zijn, nadat je alle zinsdelen benoemd hebt, zijn bijwoordelijke bepalingen. Nu gaan we  leren hoe je deze kunt vinden nadat je eerst alle andere zinsdelen benoemd hebt. Ja, inderdaad met de 5 W + 1H vragen !

Slide 6 - Tekstslide

Lees het groene stuk in je lesboek op bladzijde 178 aandachtig. Lees de uitleg in de dia's hierna en bekijk het filmpje. Op bladzijde 179 bij opdracht 4, wordt uitgelegd wat een voorzetselvoorwerp is. Lees dit ook goed. Als je de lesstof hebt begrepen, maak je de quizvragen en in je lesboek opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 178 en 179. Maak ook opdracht 12, 13 en 14 op bladzijde 250 van je boek (De brug).

Slide 7 - Tekstslide

een bijwoordelijke bepaling
geeft antwoord op de volgende vragen: 

waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor en hoe 

Slide 8 - Tekstslide

We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb.

Een bwb zegt iets over alleen het gezegde of over de hele zin.

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
(bwb)
Benoem eerst de persoonsvorm, het
gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. Hierna ga je pas de bijwoordelijke bepalingen benoemen, ook al herken je ze meteen. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is hier de bwb?
In al die jaren heeft de auto hetzelfde uiterlijk gehad.
A
de auto
B
hetzelfde uiterlijk
C
geen bwb
D
in al die jaren

Slide 11 - Quizvraag

Je wenst tijdens het kerstmenu iedereen
smakelijk eten.

Tijdens het kerstmenu=
A
ow
B
lv
C
mw
D
bwb

Slide 12 - Quizvraag

In een zin kan maar één bwb voorkomen
A
Waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wij voetbalden vroeger altijd op straat.
Wat zijn de bwb-en?

Slide 14 - Open vraag

Ik ga op vakantie naar Zwitserland.
Wat zijn de bwb-en?

Slide 15 - Open vraag

Deze leuke familie woont in een dorp.
benoem de bwb

Slide 16 - Open vraag

De rode brandweerauto staat voor ons huis. benoem de bwb

Slide 17 - Open vraag

Maak zelf een zin met een bwb.

Slide 18 - Open vraag

Ik snap hoe ik een BWB in
een zin kan vinden.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

even oefenen
Bekijk de voorbeelden in de volgende link en maak daarna de oefeningen die in de twee dia's eronder staan. Als je al die zinnen hebt geoefend, zal het een stuk makkelijker voor je zijn om bij de zinsontleding de bijwoordelijke bepalingen te herkennen. Stel voor jezelf steeds de 5 W of 1 H vragen.
 Let op: niet altijd staat er een bwb in een zin, maar er kunnen ook meerdere bwb-en zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

voorzetselvoorwerp (vzv)
Bij de behandeling van het voorzetsel hebben jullie geleerd dat een voorzetsel soms deel is van een vaste combinatie, zoals op iemands hulp rekenen, in  verband  met, twijfelen aan, verlangen naar. Je kunt dus zeggen dat sommige werkwoorden een vast voorzetsel hebben.
Hij luistert graag naar muziek : naar muziek is het voorzetselvoorwerp. Dit begint altijd met het vaste voorzetsel.
Vorige week hebben jullie een lijst met vaste voorzetsels bij de weektaak gekregen; print deze uit en zorg dat je hem bij de hand hebt.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Wanneer geen voorzetselvoorwerp?
Er is géén sprake van een voorzetselvoorwerp (vzv) als het begin van het zinsdeel een (vast) voorzetsel is en een plaats aangeeft.

Ik sta voor een gesloten deur (géén vzv, want het is een bijwoordelijke bepaling van plaats).

Slide 26 - Tekstslide

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 27 - Woordweb

Wat is volgens jou het verschil (tip: vz)?
1 Vanmorgen wachtte ik op de fiets.
2 Je stemt toch op de VVD?

Slide 28 - Open vraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordeljke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 29 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 30 - Quizvraag

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je [aan jezelf] twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ik heb [voor jou] een schilderij gemaakt.
A
voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin?

Ze heeft gisteren een abonnement op haar favoriete tijdschrift afgesloten.

Slide 33 - Open vraag

nog een keer oefenen
Ga naar de link in de volgende dia en maak de opdrachten die te maken hebben met het voorzetsel voorwerp. De andere zinsdelen hoef je niet te doen, maar het mag wel natuurlijk.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link

PITCH
Jullie hebben inmiddels het boek waarover je een pitch gaat houden uitgelezen. Het is de bedoeling dat je de pitch in één minuut houdt. Schrijf op wat je in die minuut gaat zeggen over je boek. Leg uit waarom je vindt dat iedereen dit boek moet lezen. Maak een ander enthousiast! Je doet dit in maximaal 10 zinnen. Maak een foto hiervan en stuur dit naar mij via de ELO. Dit is alleen om te oefenen, dus nog niet voor een cijfer. Ik kan jullie alleen op afstand helpen; daarom doen we het zo. Voordat je de pitch écht gaat houden, heb je van mij feedback gekregen.

Slide 36 - Tekstslide

SUCCES !
Dit was weektaak 22. Zorg dat je álles gemaakt hebt voordat we elkaar in de week van 1 juni weer gaan zien, dus maak ook je tien zinnen voor de Pitch. Als je nog bezig bent met je opdrachten voor deze week (21), zorg dan dat ik maandagochtend 25 mei 
álles heb, ook het tekstje van 100 woorden van opdracht 5, want dan ga ik week 21 controleren. 
                           Veel succes en een gezellig lang weekend !

Slide 37 - Tekstslide