Quizje zinsdelen herhaling brugklas
1 / 10
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een persoonsvorm kun je op 3 manieren in een zin vinden.
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
A
Wie doet het?
B
Waar + pv+ wg?
C
wie/wat+ gezegde?
D
Wat gebeurt er in de zin?
Slide 3 - Quizvraag
De docent geeft de boeken aan de leerlingen.
Wat is juist?
Wat is juist?
A
mv= aan de leerlingen
B
lv= de docent
C
wg= geeft aan
D
o= de boeken
Slide 4 - Quizvraag
De bijwoordelijke bepaling.....
A
Geeft antwoord op vragen: waar? en wanneer?
B
Is een prullenbak!
C
Alles wat overblijft
Slide 5 - Quizvraag
Mijn vader heeft een huis in Spanje gekocht.
A
in Spanje= lv
B
heeft gekocht= wg
C
Mijn vader=bwb
D
een huis= o
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin:
De piranha rook bloed.
De piranha rook bloed.
A
De
B
piranha
C
rook
D
bloed
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de bwb in de zin:
We hebben woensdag een toets.
We hebben woensdag een toets.
A
We
B
hebben
C
woensdag
D
een toets
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn de koppelwerkwoorden?
