4.8 Spelling les 1 tm xx 07-03-2024 tm xx

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
7:00
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
7:00

Slide 1 - Tekstslide





Vandaag:
  • 4.8 Spelling
  • Klassikaal en zelfstandig aan de slag met Talent
  • Toets 3.8 + 4.8 Spelling: 15 maart

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 3 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord= een woord wat iets zegt over het zelfstandig naamwoord.

het mooie huis
het aardige meisje
het interessante gesprek

Slide 4 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden op -en verandert als bijvoeglijk naamwoord niet:

– Mijn ijsje is gesmolten. (vd), het gesmolten ijsje (bn)
– De kleren zijn gedragen. (vd), de gedragen kleren (bn)

Slide 5 - Tekstslide

Alle andere voltooide deelwoorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk! Maar denk aan de gewone spellingregels, zoals de dubbele medeklinker!

– De foto is vergroot. (vd), de vergrote foto (bn)
– Het plafond is gewit. (vd), het gewitte plafond, een gewit plafond (bn)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van 'nemen'?

Slide 7 - Open vraag

Vorm het juiste bijvoeglijk naamwoord:
de (nemen) beslissing

Slide 8 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'aankleden'?

Slide 9 - Open vraag

Vorm het juiste bijvoeglijk naamwoord.
de (aankleden) pop

Slide 10 - Open vraag

Klassikaal
Ga naar 4.8 Spelling 

Klassikaal opdracht: 6 t/m 7





Slide 11 - Tekstslide

Klassikaal
Ga naar 4.8 Spelling

Diverse spellingsoefeningen. Soortgelijke oefeningen ook in de toets!

Klassikaal opdracht: 3 t/m 5





Slide 12 - Tekstslide

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
7:00

Slide 13 - Tekstslide





Vandaag:
  • 4.8 Spelling: laatste onderdeel 
  • Dicteewoorden en zelfstandig aan de slag met 3.8 + 4.8 in Talent
  • Morgen: start met nieuw lesonderdeel (toetsweek-stof)
  • Toets 3.8 + 4.8 Spelling: vrijdag aanstaande

Slide 14 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord wat als bijvoeglijk naamwoord is gebruikt.....

Slide 15 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden op -en verandert als bijvoeglijk naamwoord niet:

– Mijn ijsje is gesmolten. (vd), het gesmolten ijsje (bn)
– De kleren zijn gedragen. (vd), de gedragen kleren (bn)

Slide 16 - Tekstslide

Alle andere voltooide deelwoorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk! Maar denk aan de gewone spellingregels, zoals de dubbele medeklinker!

– De foto is vergroot. (vd), de vergrote foto (bn)
– Het plafond is gewit. (vd), het gewitte plafond, een gewit plafond (bn)

Slide 17 - Tekstslide

Maak nieuwe woorden met:
1: fiets, deur, slag, lees, schoenen, eiken
2: plank, doos, boom, klink, bel


Slide 18 - Open vraag

Samenstelling
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: school + boek = schoolboek

Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -n, -of -s

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer moet je een -s toevoegen?

  • Als je in een samenstelling een -s hoort, dan schrijf je die ook: spelershonk, passagierslijst
  • Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een -s. Vervang dan het tweede deel door een ander woord. Schrijf de -s als je hem bij de vervanging hoort: passagiersschip want passagierslijst, oorlogsschip want oorlogsbuit.

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je
 -en- tussen de woorden.
Boekenbon
Paardenstal
Tomatensoep

pannenkoek

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer geen extra -n? 
  • als het niet om een zelfstandig naamwoord gaat. rodekool
  • Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft. roggebrood, benzinelucht, komijnekaas
  • Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft (groenten of groentes). Groentewinkel
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is. Maneschijn, zonnestraal

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Klassikaal
Ga naar 4.8 Spelling
Klassikaal opdracht: 9










Slide 25 - Tekstslide

Dicteewoorden oefenen

Slide 26 - Tekstslide

timer
1:00
dicteewoorden 4.8

Slide 27 - Tekstslide

timer
1:00
dicteewoorden 3.8

Slide 28 - Tekstslide

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 29 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 30 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 31 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 32 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 33 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 34 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 35 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 36 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 37 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 38 - Open vraag

dicteewoorden oefenen
Schrijf op:

Slide 39 - Open vraag

Lesstof toets 3.8 + 4.8

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Zelfstandig oefenen voor toets Spelling 3.8 en 4.8
- hier en thuis -
Wat kan je oefenen?:
- Test jezelf, versterk jezelf, oefentoets maken
- 4.8 opdracht 10-1 + 10-2, 1-1 + 1-2  (dit zijn totaalopdrachten, hebben we nog niet gemaakt)
- Kijk de uitlegvideo's die bij de leerstof horen
 -Dicteewoorden oefenen 3.8 + 4.8
- Doornemen lesstof 
- Maken de opgaven uit 3.8 en 4.8 die je nog niet gedaan hebt (zie studiewijzer)



Slide 43 - Tekstslide

Noteer de pv in de verleden tijd.
1 Alle fans (wachten)  in de hal van het vliegveld.
2 De fans (vermoeden)  dat het vliegtuig vertraging had.

Opdracht 3 t/m 5,  Spelling 4.8

Slide 44 - Tekstslide