1HV, Kapitel 1, haben und sein

DEUTSCH
haben + sein
 lidwoorden: der, die, das, ein(e), kein(e)
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

DEUTSCH
haben + sein
 lidwoorden: der, die, das, ein(e), kein(e)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

van, waar, waar vandaan
A
wie
B
wo
C
was
D
woher

Slide 5 - Quizvraag

zeven + zeventien = 24
A
sieben + siebzehn
B
seben + sebenzehn
C
sieben + siebenzehn
D
sieben + siebtseen

Slide 6 - Quizvraag

Schrijf de volgende getallen op in het Duits: nul, vijf, negen, twaalf, zestien

Slide 7 - Open vraag

Übersetze: Ik ben veertien jaar oud.

Slide 8 - Open vraag

De Nederlandsen wonen in Duitsland.
A
Der Niederländer wohnt in Deutschland.
B
Die Niederländerinnen wohnen in Deutschland.
C
Die Niederländerinnen wonen in Deutschland.
D
Die niederländer wohnen in deutschland.

Slide 9 - Quizvraag

Waar kom jij vandaan?
A
Woher kommst du?
B
Wo kommst du?
C
Wer kommst du?
D
Wie kommst du?

Slide 10 - Quizvraag

Öffne dein AB. Seite 15 + TB. S. 13
Wir machen zusammen Aufgabe 17  + Aufgabe 25 + 26 
(hören + sprechen)
Ihr macht Aufgabe 18, 19, 20, 21, 22, 24b+c + 30.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

ein, eine, kein, keine??
 een  / geen:
Mannelijk:   ein Mann, ein Stier, ein Niederländer, kein Junge
Vrouwelijk: eine Frau, eine Katze, keine Stadt
Onzijdig: ein Kind, ein Bett, kein Papier
Meervoud: keine Männer, keine Frauen, keine Kinder, 
keine Städte

Slide 14 - Tekstslide

ENKELVOUD:
der Herr
die Adresse
das Dorf
der Geburtstag
MEERVOUD:
die Söhne
die Länder
die E-Mails
ENKELVOUD:
ein Herr
eine Adresse
ein Dorf
kein Geburtstag
MEERVOUD:
keine Söhne
keine Länder
keine E-mails

Slide 15 - Tekstslide

een / geen
  • Mannelijk: ein / kein
  • Vrouwelijk: eine / keine
  • Onzijdig: ein / kein

geen =
  • Meervoud: keine
de/het =
  •  Mannelijk:  der
  • Vrouwelijk:  die
  • Onzijdig:  das

de =
  • Meervoud: die

Slide 16 - Tekstslide

Hoe vertaal je de / het in het Duits?
A
der, die, das
B
der, ein, kein
C
ein, eine, kein
D
der, die, keine

Slide 17 - Quizvraag

Vul het juiste lidwoord in: d..... Mann
A
die
B
das
C
der
D
eine

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste lidwoord in: d.... Länder
A
der
B
das
C
die
D
kein

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste lidwoord in: d.... Name
A
die
B
der
C
das
D
keine

Slide 20 - Quizvraag

wanneer gebruik je eine / keine?

Slide 21 - Open vraag

Und jetzt üben......
Wo finde ich?   
Grammatik I:  TB. Seite 18 + AB. Seite 34 - 38

Was mache ich?
 Aufgabe 41, 42, 43, 44, 45

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf het juiste lidwoord bij de volgende woorden:
d.... Bruder, d... Jungen, d... Auge, d... Freundinnen, d... Haar.

Slide 24 - Open vraag

het meisje, de meisjes
A
die Mädchen, die Mädchen
B
der Mädchen, die Mädchen
C
das Mädchen, die Mädchen

Slide 25 - Quizvraag

De zus, de zussen
A
die Schwester, die Schwestern
B
die Schwester, das Schwestern
C
die Schwester, die Schwester

Slide 26 - Quizvraag

de lerares, de leraressen
A
der Lehrer, die Lehrer
B
die Lehrerin, die Lehrerinen
C
die Lehrer, die Lehrerinnen
D
die Lehrerin, die Lehrerinnen

Slide 27 - Quizvraag