Waterkracht

Waterkracht
Paragraaf 4
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Waterkracht
Paragraaf 4

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 2 - Tekstslide

taaldoelen 4K
  • Aan het einde van de les kunnen jullie termen zoals stuwdam, waterkrachtcentrale en waterturbine uitleggen.
  • Aan het einde van de les kun je met je klasgenoten sommen maken over zwaarte-energie en bewegingsenergie en de termen die daar bij horen gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weten jullie al?
  • Maak groepjes van 4.
  • Ga samen zitten en vul de placemat in.
 

Slide 4 - Tekstslide

Elektriciteit van een stuwmeer
  • in berachtige gebieden worden stuwdammen aangelegd.
  • Deze stuwdammen houden het water in de rivier tegen.
  • In deze stuwdam wordt een waterkrachtecentrale gebouwd
  • Als het water hoog genoeg staat laat de centrale water door zodat ze elektriciteit op kunnen wekken. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Via pijpleidingen stroomt het water van het stuwmeer omlaag.
1.
Het stromende water brengt de schoepen van een waterturbine in beweging.
2.
De waterturbine drijft een generator aan die elektrische energie opwekt.
3.
De energie wordt via het elektriciteitsnet aan woningen en bedrijven geleverd.
4.

Slide 7 - Tekstslide

Zwaarte-Energie
  • Zwaarte-Energie of Potentiele energie ontstaat door hoogte verschil.
  • Je kunt de Zwaarte-Energie berekenen met:                                   
  •       Ez = De zwaarte-energie in joule (J)
  • m = de massa van het voorwerp in kilogram (kg)
  • g = de zwaartekracht in newton per kilogram (N/kg)
  • h = de hoogte van het onderwerp in meter (m)
Ez=mgh
10N/kg
?

Slide 8 - Tekstslide

In een waterkrachtcentrale stroomt elke seconde 200,000 gram water. Het hoogte verschil is 30 meter. Bereken de zwaarte energie.
Gegevens
  •  
  •  
  •  
Gevraagd
  •  
Oplossing
Conclusie:

Slide 9 - Tekstslide

Zwaarte-energie en bewegingsenergie
  • Ez op het hoogste punt = Ek op het laagste punt.
  • Als je een bal omhoog schopt dan... 
  • Op het hoogste punt dan...
  • Als de bal omlaag valt dan...
  • Als de bal helemaal beneden is dan...
Ez wordt hoger, Ek wordt lager 
E= groot, Ek = 0
Ez neemt af en Ek neemt toe
Ez = 0 Ek = groot

Slide 10 - Tekstslide

Liam schiet een bal recht omhoog. Hij trapt deze bal 6 meter de lucht in. Bereken de snelheid die de bal had toen hij geschoten werd.
Gegevens
  •  
  •  
  •  
Gevraagd
  •  
Oplossing
Conclusie:

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 12 - Tekstslide