Grammar recap unit 5

Grammar recap Unit 5
- Future

- First conditional

- Adverbs and adjectives
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar recap Unit 5
- Future

- First conditional

- Adverbs and adjectives

Slide 1 - Tekstslide

What do you remember about the future?

Slide 2 - Woordweb

Which tense cannot be used in the future?
A
Present simple
B
Present continuous
C
Present perfect
D
Past simple

Slide 3 - Quizvraag

Which 4 tenses are used in the future?
A
Present simple, present continuous, will/shall, to be going to
B
Past simple, past continous, will/shall, to be going to
C
Present simple, present perfect, will/shall, to be going to

Slide 4 - Quizvraag

The future
4 tenses:
1. Present simple
2. Present continuous
3. Will/shall
4. To be going to

Slide 5 - Tekstslide

When do we use them?
Present simple:
- gebruiken we voor dingen die volgens schema gebeuren

Present continuous:
- gebruiken we voor dingen die gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren

Slide 6 - Tekstslide

When do we use them?
To be going to + hele wekwoord
- als het plan er al was vòòr het gesprek
- bij een voorspelling die is gebaseerd op een aanwijzing

Slide 7 - Tekstslide

When do we use them?
Will/shall + hele werkwoord
- als het plan ontstaat tijdens het gesprek
- bij een voorspelling die gebaseerd is op een mening
- bij een spontaan aanbod, weigeringen, beloftes, voorstellen en verzoeken
- bij feiten
- bij onzekerheid over de toekomst -> I think/ probably

Slide 8 - Tekstslide

The bus ................. at 10 p.m.
A
leaves
B
will leave
C
is going to leave
D
is leaving

Slide 9 - Quizvraag

Look at the blue sky! It ......................... a beautiful day.
A
will be
B
is going to be
C
is

Slide 10 - Quizvraag

I think I ........................ that dress I ordered.
A
will like
B
am going to like
C
like

Slide 11 - Quizvraag

First conditional

Slide 12 - Woordweb

First conditinal
The first conditional gebruik je om aan te geven: als aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren. 
- In de if-zin gebruik je de present simple
- In de hoofdzin gebruik je will + hele werkwoord

If you study hard, you will pass the test. 


Slide 13 - Tekstslide

If you ............... (spill) the milk, you ...................... (ruin) the carpet.

Slide 14 - Open vraag

Mum .................... (not-find) out about the party, if we ................... (clean) the room.

Slide 15 - Open vraag

What are adverbs and adjectives?

Slide 16 - Woordweb

Adverbs and adjectives
Adjectives: bijvoeglijke naamwoorden -> zeggen iets over zelfstandige naamwoorden 
VB: I am reading a beautiful book.
Adverbs: bijwoorden -> zeggen iets over bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en andere delen van de zin. adjective + ly
VB: That book is written beautifully.


Slide 17 - Tekstslide

The story ended ...................... (bad)

Slide 18 - Open vraag

He is a ................ (good) swimmer.

Slide 19 - Open vraag

This is a good app. It works ................... (good)

Slide 20 - Open vraag