KG - Bloed en stolling (anemie)





Bloed
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les





Bloed

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud presentatie
Aanmaak bloed
Samenstelling van het bloed
Erytrocyten
Leukocyten
Trombocyten
Hemoglobine
Anemie
Stollingsfactoren en -cascade 
Stollingsstoornissen
Bloedgroepen
Rhesussysteem 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Na deze les heb je kennis opgedaan over de samenstelling van het bloed, anemie en welke soorten anemie er zijn, stollingsfactoren, de stollingscascade, stollingsstoornissen en bloedgroepen. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanmaak bloed


Het bloed wordt in de botten aangemaakt. Vooral in grote botten, zoals het borstbeen, de botten van je armen en benen, je ribben, je schedel en je bekken. De binnenkant van de botten is gevuld met beenmerg. Dit bevat speciale cellen die bloedcellen kunnen aanmaken en heten stamcellen. In het beenmerg zelf zitten alleen jonge bloedcellen, deze zijn nog niet klaar met hun ontwikkeling. Als ze oud genoeg zijn komen ze in het bloed terecht. Een volwassene heeft ongeveer 5 liter bloed in zijn lichaam.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling van het bloed


Erytrocyten (rode bloedcellen): vervoeren zuurstof en koolstofdioxide.

Leukocyten (witte bloedcellen): vormen een belangrijk onderdeel van het afweersysteem.

Trombocyten (bloedplaatjes): zijn belangrijk bij het stollen van het bloed. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling van het bloed


Naast bloedcellen en bloedplaatjes bevat het bloed ook bloedplasma, dit bestaat uit:
- Water (90%): bevat stoffen die in het water opgelost zijn, zoals natrium en kalium en is belangrijk om de temperatuur in het lichaam stabiel te houden.
- Plasma-eiwitten (10%): zie volgende slide
- Andere opgeloste deeltjes (1%): zoals calcium en Magnesium, koolstofdioxide en voedingsstoffen.


Slide 6 - Tekstslide

Elektrolyten: zijn verantwoordelijk voor de opname van voedingsstoffen door de cellen en de verwijdering van afvalstoffen buiten de cellen om de vloeistoffen in het lichaam in evenwicht te houden en om het de spieren mogelijk te maken op een adequate manier te functioneren, denk aan natrium, kalium, calcium en chloor. 
Eiwitten: spelen een rol bij het stollen van het bloed. 
Samenstelling van het bloed
Plasma-eiwitten, als onderdeel van bloesplasma, hebben verschillende taken:
- Ze zuigen water aan --> osmose (zie filmpje volgende slide)
- Ze vervoeren stoffen door  het lichaam
- Ze ruimen afvalstoffen op
- Ze bepalen hoe 'stroperig' het bloed is
Soorten plasma-eiwitten zijn:
- Albumine: belangrijk voor osmose en vervoert vetzuren en hormonen
- Globuline --> 3 soorten: alfa- en bètaglobuline zijn vervoerseiwitten en gammaglobuline is een onderdeel van het afweersysteem (is een antistof)
- Fibrinogeen: speelt een rol bij de bloedstolling 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Erytrocyten
Hoe krijgt bloed zijn rode kleur? 

Ongeveer 95% van de bloedcellen is een rode bloedcel. 
Hematocriet is een maat voor de hoeveelheid rode bloedcellen in verhouding met de rest van het bloed.
Rode bloedcellen leven gemiddeld 4 maanden.
Wanneer een rode bloedcel 'dood' gaat valt deze uit elkaar en komt ijzer vrij. Het beenmerg gebruikt dit om nieuwe rode bloedcellen aan te maken. 

Slide 9 - Tekstslide

Het bloed bestaat voor bijna de helft uit hemoglobine, hierdoor krijgt bloed zijn rode kleur (later meer info over Hb). Maar zuurstof en koolstofdioxide binden zichzelf aan hemoglobine en worden zo door het lichaam vervoert.
Leukocyten 


Het lichaam beschikt over verschillende soorten witte bloedcellen, zij vormen een belangrijk onderdeel van ons afweersysteem: Verschillende soorten witte bloedcellen zijn: 
- Granulocyten --> 3 soorten: neutrofiele granulocyten, eosinofiele granulocyten en basofiele granulocyten
- Monocyten
- Lymfocyten --> 2 soorten: T-lymfocyten, B-lymfocyten (plasma- en geheugencellen ontwikkelen zich wanneer B-lymfocyten actief worden)

Slide 10 - Tekstslide

Granulocyten: zij zitten te wachten in het lichaam tot een ziekteverwekker langskomt. Pas als dit gebeurt, worden ze actief. Ze zijn dan klaar voor de strijd. Je hebt 3 soorten:
Neutrofiele: vechten tegen bacteriën, ze vouwen zich eromheen en verteren de bacterie. Dit noemen we fagocytose.
Eosinofiele: vallen parasieten en wormen aan. 
Basofiele: zijn belangrijk bij allergische reacties. 
Monocyten: zitten in de bloedvaten en moeten van vorm veranderen wanneer ze de bloedvaten verlaten, dan heten ze macrofagen. Deze bewegen naar de ziekteverwekker toe en vouwen zich ook om de bacterie heen en eten deze op, fagocytose.
Lymfocyten: zijn witte bloedcellen en worden geproduceerd in ons beenmerg. Na de rijping tot actieve lymfocyten bevinden ze zich in het bloed en het lymfestelstel. Het lymfestelsel heeft onder andere als functie om voor de afweer van het lichaam te zorgen. Er zijn 2 soorten:
De B-lymfocyten en de T-lymfocyten zijn bloedcellen die behoren tot het specifieke deel van het afweersysteem. B-lymfocyten behoren tot het humorale deel van het afweersysteem. B-lymfocyten bestrijden ziekteverwekkers met antistoffen. T-lymfocyten behoren tot het cellulaire deel van het afweersysteem. Met behulp van speciaal geproduceerde stoffen (cytokines) maken T-cellen de cellen van pathogenen kapot. Als je een ziekteverwekker in je lichaam hebt, worden de B-lymfocyten actief en ontwikkelen zich tot plasmacellen (maken antistoffen aan) en geheugencellen (blijven in het bloed en wanneer dezelfde ziekteverwekker terugkomt kunnen zij snel antistoffen aanmaken). 
Trombocyten
Ontstaan uit andere, zeer grote cellen in het beenmerg: megakaryocyten.
Een bloedplaatje leeft ongeveer 9 tot 12 dagen daarna worden ze opgeruimd door speciale cellen (fagocyten).
Ongeveer een derde zitten in je milt, de rest stroomt door je bloedvaten
De belangrijkste functie is bloedstolling (hemostase) en dit bestaat uit 3 fasen (later meer):
- Vaatfase: bloedvaten trekken samen (vaatspasme)
- Bloedplaatjesfase: bloedplaatjes hechten zich aan de wand van het beschadigde bloedvat
- Stollingsfase: de fase waarin het lichaam een stolsel maakt bestaande uit fibrinedraden. Stollingseiwitten (trombine) zorgen voor versteviging van het stolsel. Hierdoor stopt de wond uiteindelijk met bloeden. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hemoglobine 
Hemoglobine is een eiwit dat zich bevindt in de rode bloedcellen en dat zuurstof van je longen naar de rest van je lichaam vervoert. Tegelijkertijd voert het de afvalstof koolstofdioxide af van je bloedbanen naar je longen waarna je het uitademt. Hemoglobine bestaat voor een deel uit ijzer. 
Normaalwaarden voor mannen 8,5 tot 11 mmol/l en voor vrouwen 7,5 tot 10 mmol/l. Zwangere en kinderen hebben minder hemoglobine in hun bloed. 
Hemoglobulinecyclus: rode bloedcellen 'leven'  gemiddeld 4 maanden. De milt, lever en beenmerg breken rode bloedcellen af. Wanneer hemoglobine afgebroken wordt komt bilirubine vrij. Dit bindt aan albumine, omdat het niet oplost in bloed of water, en zo komt bilirubine via de lever in de gal en daarna in de darmen terecht en verlaat het lichaam via ontlasting. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Zuurstof transport vindt plaats door de rode bloedcellen. De rode bloedcellen bezitten voor dit zuurstoftransport een speciaal eiwit genaamd hemoglobine. Hemoglobine bestaat eigenlijk uit vier samenwerkende eiwitten. Centraal in deze vier eiwitten ligt de heemgroep. Deze heemgroep bezit weer een ijzeratoom waaraan zuurstof zich kan binden.
Anemie
Wanneer er sprake is van een te laag aantal rode bloedcellen en/of een te laag gehalte aan hemoglobine. Hemoglobine is het ijzerhoudende eiwit waarmee rode bloedcellen zuurstof kunnen binden en transporteren.

De indeling van anemie is op basis van pathofysiologische oorzaak en omvat drie categorieën:
1. Acuut bloedverlies, zoals postoperatief, door trauma of post partum
2. Verminderde of gestoorde aanmaak van het hemoglobine of erytrocyten, zoals ijzergebreksanemie, anemie door chronische ziekte of infectie, beenmergaandoeningen, hemoglobinopathie (waaronder sikkelcelziekte of thalassemie) of anemie op basis van vitamine B12-deficiëntie
3. Verhoogde afbraak van erytrocyten, zoals hemolytische anemie



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten anemie
Ijzergebreksanemie: de meest voorkomende vorm van anemie. Het wordt veroorzaakt door een tekort aan ijzer in het lichaam, wat nodig is voor de aanmaak van hemoglobine in rode bloedcellen.
Vitamine B12 tekort anemie: een tekort aan vitamine B12 in het lichaam, wat nodig is voor de aanmaak van rode bloedcellen.
Hemolytische anemie: een vorm van anemie waarbij de rode bloedcellen vroegtijdig worden afgebroken, waardoor er een tekort ontstaat.
Thalassemie: hemoglobine wordt niet goed aangemaakt waardoor de rode bloedcellen te snel afgebroken worden. Er ontstaat een tekort aan rode bloedcellen.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten anemie
Sikkelcelanemie: een ernstige en erfelijke vorm van chronische bloedarmoede. Er wordt een afwijkend hemoglobine gemaakt dat zich in de rode bloedcel bevindt. Deze heeft een abnormale vorm, die van een halve maan. 
Anemie van chronische ziekten: Dit type anemie ontstaat als gevolg van een onderliggende chronische ziekte, zoals nierziekte, kanker of een auto-immuunziekte.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symptomen/klachten anemie
Vermoeidheid en zwakte
Bleke huid en slijmvliezen
Kortademigheid en snelle ademhaling
Hartkloppingen of een snelle hartslag
Duizeligheid of flauwvallen
Koude handen en voeten
Hoofdpijn
Verlies van eetlust
Prikkelbaarheid of stemmingswisselingen
Tintelend of prikkelend gevoel in handen en voeten

Slide 17 - Tekstslide

De klachten bij anemie kunnen variëren afhankelijk van de oorzaak en de ernst van de aandoening. Het is belangrijk om te vermelden dat niet iedereen met anemie symptomen heeft en dat sommige mensen alleen lichte symptomen ervaren. 
Behandeling anemie
De behandeling van anemie hangt af van de oorzaak en de ernst van de aandoening:
- Ijzersupplementen
- Vitamine B12 supllementen
- Behandeling van de onderliggende ziekte
- Transfusie van rode bloedcellen
- Dieetveranderingen 

Slide 18 - Tekstslide

IJzersupplementen: Als de oorzaak van de anemie ijzertekort is, kan de arts ijzersupplementen voorschrijven om het ijzertekort aan te vullen.
Vitamine B12-supplementen: Als de oorzaak van de anemie een tekort aan vitamine B12 is, kan de arts vitamine B12-supplementen voorschrijven.
Behandeling van de onderliggende ziekte: Als de oorzaak van de anemie een onderliggende ziekte is, zoals een nierziekte of kanker, kan de behandeling van die ziekte de anemie verbeteren.
Transfusie van rode bloedcellen: In ernstige gevallen van anemie kan een bloedtransfusie nodig zijn om het tekort aan rode bloedcellen aan te vullen.
Dieetveranderingen: Soms kan het veranderen van het dieet helpen om de anemie te verbeteren. Bijvoorbeeld, het eten van voedingsmiddelen die rijk zijn aan ijzer, zoals rood vlees, gevogelte, vis, peulvruchten, groene bladgroenten en gedroogde vruchten.
Stollingsfactoren en -cascade
Stollingsfactoren zijn eiwitten die helpen met het laten stollen van het bloed. De belangrijkste stollingsfactoren zijn: Factor V, VII, VIII,IX,X en XII. Alle stappen van de stolling noemen we samen de stollingscascade en die bestaat uit (zie volgend filmpje):
- De extrinsieke stollingscascade (buitenaf)
- De intrinsieke stollingscascade (binnenuit)
- De gezamenlijke stollingscascade
Naast bloedplaatjes en stollingsfactoren gebruikt het lichaam ook calcium en vitamine K om bloed te laten stollen. 

Slide 19 - Tekstslide

Naast trombocyten heeft het lichaam stollingsfactoren nodig om een korstje te maken. 
Calcium: deze stof is het startschot van de stollingscascade. Calcium activeert namelijk de eerste stollingsfactoren, waarna ze een voor een geactiveerd worden.
Vitamine K: deze stof is nodig bij het maken van 4 van de 11 stollingsfactoren. 

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Hemostase is het stollingsproces in het menselijk lichaam.
Stollingsstoornissen
Tekort aan trombocyten (trombocytopenie). 

Dit ontstaat als het lichaam:
- Te veel trombocyten gebruikt zoals bij hevige bloedingen, een HIV-infectie, een vergrote milt (grotere opslag waardoor meer opslag van trombocyten) en idiopathische trombocytopenische purpura (auto-immuunziekte)
- Te weinig trombocyten aanmaakt zoals bij leukemie, minder goed werkend beenmerg, traag werkende schildklier, non-Hodgkinlymfoom en anemie
- Te veel afbraak van trombocyten
- Te veel vasthouden van trombocyten in het beenmerg

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stollingsstoornissen
Tekort aan stollingsfactoren, hierdoor stolt het bloed minder goed. 

Erfelijke oorzaken zijn:
- De ziekte van Von Willebrand: een tekort aan het eiwit Von Willebrand Factor
- Hemofilie A: tekort aan stollingsfactor VIII
- Hemofilie B: tekort aan stollingsfactor IX
Niet-erfelijke oorzaken zijn:
- Te weinig vitamine K
- Gebruik van antistollingsmedicijnen
- Leverfunctiestoornissen
- Tijdelijk tekort aan stollingsfactoren


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
Antigenen op je bloedcellen bepalen je bloedgroep. Er bestaan 4 verschillende bloedgroepen: A, B, AB en O. Dit wordt het ABO-bloedgroepensysteem genoemd. De bloedgroepen zijn als volgt ingedeeld:
- Bloedgroep O heeft geen antigenen op de erytrocyten
- Bloedgroep A heeft A antigenen op de erytrocyten
- Bloedgroep B heeft B antigenen op de erytrocyten
- Bloedgroep AB heeft A en B antigenen op de erytrocyten

Slide 24 - Tekstslide

Antigenen zijn grote moleculen die je immuunsysteem aanzetten. Deze antigenen komen zowel vanuit je eigen lichaam (eigen antigenen) als van buiten je lichaam (lichaamsvreemde antigenen). Als je lichaam bepaalde antigenen niet herkent reageert het daarop door het immuunsysteem aan te zetten. Veel van je cellen hebben antigenen op de celwand zitten, hieraan herkent je lichaam welke cellen van jezelf zijn en welke van iemand anders. 


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
Een zorgvrager heeft bloedgroep B. Hij/zij heeft dan het antigeen B op zijn/haar bloedcellen zitten en herkent deze als zijn/haar eigen bloedcellen. Deze zorgvrager heeft dus geen antistoffen tegen erytrocyten met het B antigeen. Wanneer deze zorgvrager bloed krijgt van iemand met bloedgroep A dan zal het deze bloedcellen niet herkennen en antistoffen aanmaken om het bloed aan te vallen. 

Een zorgvrager heeft bloedgroep AB. Zijn/haar lichaam herkent zowel bloedgroep A als bloedgroep B als de eigen bloedcellen. Het afweersysteem zal dus niet aangezet worden. Een zorgvrager met bloedgroep O heeft geen antigenen op zijn/haar erytrocyten zitten. Zij zullen dus antistoffen maken als zij bloed krijgen van iemand met bloedgroep A, B of AB. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
Bloeddonoren met bloedgroep:
- A mogen aan zorgvragers met bloedgroep A en AB hun bloed geven
- B mogen aan zorgvragers met bloedgroep B en AB hun bloed geven
- AB mogen alleen bloed geven aan zorgvragers met bloedgroep AB. Zorgvragers met bloedgroep AB mogen van iedereen bloed krijgen (universele ontvanger). Dat komt doordat deze zorgvragers zowel antigeen A als B als lichaamseigen herkennen en zullen dus geen antistoffen tegen A of B gaan maken
- O mogen aan iedereen bloed geven. Dit noemen we een universele donor. Zorgvrager met bloedgroep O mogen alleen van andere mensen met bloedgroep O bloed ontvangen. Dat komt omdat deze zorgvragers juist antigeen A en B als lichaamsvreemd herkennen en zullen dus wel antistoffen tegen A en B aanmaken.  

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rhesussysteem
De meeste zorgvragers zijn rhesuspositief --> het rhesusantigeen is aanwezig op alle rode bloedcellen. Het lichaam ziet dit als lichaamseigen en heb je antistoffen hiervoor. 
Als een zorgvrager antigeen B EN het rhesus-antigeen heeft dan heeft hij/zij B positief bloed.

Zorgvragers die rhesusnegatief zijn, hebben nog geen antistoffen tegen rhesus. Als zij bloed ontvangen van een rhesuspositief persoon gaat het mis. Het lichaam zal dan namelijk antistoffen maken tegen die bloedcellen, waardoor het bloed gaat klonteren (kruisreactie). 

Slide 28 - Tekstslide

Naast het ABO-bloedgroepenindeling bestaat hiervoor ook rhesusbloedgroepensysteem. Hierbij draait het om de zogenaamde rhesus-antigenen. De rhesusfactor (Rh) is een eiwit dat op de oppervlakte van de rode bloedcellen kan zitten en daarmee je bloedgroep bepaalt. Het ABO- en Rh-systemen bepalen de compatibiliteit en incompatibiliteit van het bloed tussen de donor en de ontvanger. 
Rhesussysteem
Het ABO-bloedgroepensysteem en het rhesusbloedgroepensysteem vormen de volgende combinaties:
- A positief
- A negatief
- B positief
- B negatief
- AB positief
- AB negatief
- O positief
- O negatief 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Exit ticket"
Hebben jullie nog vragen?
Zijn de leerdoelen bereikt?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies