Gebruik Present Perfect:
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.
Vorm Present Perfect:
has / have + voltooid deelwoord
has = he, she, it have = I, we, you they
Voltooid deelwoord
regelmatig: werkwoord + ed onregelmatig: uit je hoofd leren (3e rijtje)