B1 + B2 + B3: Over taal - theorie en antwoorden

Over taal - blok 1 + 2
 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Over taal - blok 1 + 2
 

Slide 1 - Tekstslide

Leren
Kennen:

Blok 1 opdracht 1 + 2
Blok 2 opdracht 1 + 2
Blok 3 opdracht 1
Kunnen:
Zelfstandige werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden afleiden van gegeven werkwoorden. Deze verwerk je vervolgens in een goedlopende en betekenisvolle zin. 






Slide 2 - Tekstslide

Blok 1, opdracht 1, blz. 26
  1. conventioneel = gebruikelijk
  2. delicatesse = bijzondere lekkernij
  3. evenredig = in gelijke verhouding
  4. gebaat zijn bij = voordeel hebben van
  5. gepaard gaan met = samengaan met 
  6. innovatief = vernieuwend
  7. manipulatie = stiekeme beïnvloeding
  8. pasklaar = kant en klaar, direct geschikt
  9. proteïne = eiwit
  10. textuur = uitwendige structuur

Slide 3 - Tekstslide

Blok 1, opdracht 2 vraag 1, blz. 27
a. radicaliseren = extreme opvattingen krijgen
b. consulteren = advies inwinnen
c. calculeren = berekenen
d. liberaliseren = vrijmaken
e. nuanceren = subtiel onderscheid aanmaken 
f. observeren = goed bekijken
g. provoceren = uitdagen
h. terroriseren = stelselmatig lastigvallen

Slide 4 - Tekstslide

Blok 2, opdracht 2 vraag 2, blz. 72
a. radicalisering, radicalisme
b. consult, consultatie
c. calculatie, calculator
d. liberalisering, liberaal
e. nuance, nuancering  
f. observatie, observant, observator
g. provocatie, provocateur
h. terreur, terrorisme, terrorist

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Goed
a. Gesprekken in de klas kunnen radicalisering van jongeren voorkomen.  

Niet goed
a. Een jongere die radicaliseert, wil dat de samenleving ingrijpend verandert. > werkwoord in plaats van zelfstandig naamwoord
a. Radicalisering is erg. > onvoldoende betekenisvol
a. Radicalisering is het extremer worden in bepaalde opvattingen. > uitleg


Slide 6 - Tekstslide

Blok 2, opdracht 2 vraag 2, blz. 72
  • b. Het eerste consult bij de advocaat is gratis. 
  • c. Ik moest voor wiskunde een nieuwe calculator kopen. 
  • d. Als een echte liberaal verzet de politicus zich tegen de belastingverhoging. 
  • e. In de media is onvoldoende ruimte voor de nuance in een verhaal.
  • f. De leerlingbegeleider kwam als observator in onze klas meekijken. 
  • g. De doelman beantwoordde de provocatie van de aanvaller met een glimlach. 
  • h. De van terrorisme verdachte man mag het land niet verlaten. 

Slide 7 - Tekstslide

Blok 2, opdracht 1, blz. 71
  1. afweging = keuze nadat je de voor- en nadelen tegen elkaar hebt afgewogen.
  2. controversieel = omstreden
  3. kakofonie = lawaai
  4. mijden = ontwijken
  5. populatie = bevolking (van een bepaald gebied)
  6. relativeren = inzien dat iets betrekkelijk is
  7. reproductie = voortplanting, vermenigvuldiging
  8. saillant = opvallend, opmerkelijk
  9. scala = reeks
  10. seismisch = te maken hebbend met aardbevingen

Slide 8 - Tekstslide

Blok 2, opdracht 2 vraag 1, blz. 72
a. decoreren = versieren
b. evalueren = achteraf beoordelen
c. idealiseren = iets mooier maken dan het is
d. innoveren = vernieuwen
e. mobiliseren = in beweging brengen 
f. deprimeren = somber maken
g. realiseren = uitvoeren
h. standaardiseren = tot een eenheid brengen, normaliseren

Slide 9 - Tekstslide

Blok 2, opdracht 2 vraag 2, blz. 72
a. decoratief, gedecoreerd
b. evaluatief, evaluerend
c. idealistisch, idealiserend
d. innovatief, innoverend
e. gemobiliseerd, mobiliseerbaar
f. deprimerend, depressief, gedeprimeerd
g. realiseerbaar, realistisch, gerealiseerd
h. gestandaardiseerd, standaardiserend

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen bij opdracht 2 van blok 2
Goed
a. De modellen liepen met rijk gedecoreerde capes over de catwalk.   

Niet goed
a. Zij heeft die vaas mooi gedecoreerd. > werkwoord
a. De prachtig gedecoreerde blouse. > geen zin; werkwoord ontbreekt
a. Gedecoreerd betekent dat iets versierd is. > uitleg




Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen bij opdracht 2 van blok 2
  • b. In november vindt er een evaluerend gesprek plaats met de leerling.  
  • c. Later wil Sandra het liefst werken voor een idealistische organisatie. 
  • d. De stichting organiseert een wedstrijd voor innovatieve ideeën voor het opwekken van groene energie.  
  • e. Het gemobiliseerde publiek klapte braaf wanneer daarom gevraagd werd.
  • f. Als mijn zus liefdesverdriet heeft, dan luistert ze naar depressieve muziek.  

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen bij opdracht 2 van blok 2

  • g. Als je realistische doelen stelt, kun je haast niet falen.
  • h. Er gaat een standaardiserende werking uit van dit nieuwe beleid. 

Slide 13 - Tekstslide

Blok 3, opdracht 1, blz. 120
  1. cruciaal = heel belangrijk, beslissend
  2. humaan = menselijk 
  3. illusie = waanbeeld
  4. intensiveren = sterker of heviger maken (intens = hevig)
  5. pesticide = bestrijdingsmiddel 
  6. prepareren = voorbereiden (to prepare, preperation)
  7. relevant = belangrijk 
  8. resten = overblijven
  9. simuleren = doen alsof, nabootsen 
  10. virtueel = denkbeeldig, digitaal

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeldvragen woordenschat
Hieronder staan vier zinnen. Noteer de betekenis van de vetgedrukte woorden.
1 Met een snellader is de elektrische auto snel opgeladen, maar met een
 conventioneel stopcontact duurt het wel even.
2 Dankzij digitale manipulatie lijkt het net alsof het model een perfect lichaam
 heeft.
3 De winkelier zoekt een innovatief idee om meer mensen naar zijn zaak te
 trekken.
4 De bemiddelaar stelt voor om de schade evenredig te verdelen over de
 betrokken partijen.




Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden
Hieronder staan vier zinnen. Noteer de betekenis van de vetgedrukte woorden.
1 conventioneel = gebruikelijk, ouderwets
2 manipulatie = stiekeme beïnvloeding
3 innovatief = vernieuwend 
4 evenredig = in gelijke verhouding




Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld toetsvragen -
afleiden zelfstandig naamwoord

Leid van de onderstaande vier werkwoorden een zelfstandig naamwoord af en verwerk dit betekenisvol in een zin.
1. annuleren
2. navigeren
3. illustreren
4. combineren

Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, planten, dingen en namen. 
Je kunt er meestal de, het of een voorzetten. 



Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen 

1. De beschikbare tijd was te kort om de klus uit te voeren. 
2. Het is verboden om explosieve stoffen dichtbij een woonwijk op te slaan. 
3. De creatieve leerling maakt al haar kleding zelf. 
4. De gebroken ruit kan pas volgende week gerepareerd worden. 



Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld toetsvragen - 
afleiden bijvoeglijk naamwoord

Leid van de onderstaande vier werkwoorden een bijvoeglijk naamwoord af en verwerk dit betekenisvol in een zin.
1. beschikken
2. exploderen
3. creëren
4. breken

Betekenisvol = met een duidelijke, maar niet uitgesproken betekenis.



Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
  1. De kosten voor de annulering van onze reis moesten we zelf betalen. 
  2. Door een fout in de navigatie reed een Nederlandse toerist met zijn motor over een mountainbikepad en skipiste. 
  3. De illustrator heeft mooie illustraties getekend voor in het prentenboek.
  4. Ananas vormt geen goede combinatie met de basisingrediënten van een pizza. 

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld toetsvraag 
Schrijf een tekst van maximaal 30 woorden waarin je de onderstaande twee woorden betekenisvol gebruikt. De vorm mag je aanpassen, zodat het woord beter in de zin past.

seismisch - afweging

Uit seismisch onderzoek blijkt dat nieuwe gasboringen leiden tot een verhoogd risico op aardbevingen. De regering moet nu de afweging maken of zij toch doorgaat met de geplande gasboringen. 



Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide