H1 Staatsinrichting

HERHALING H1
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BOAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

HERHALING H1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Er is sprake van een staat als een gemeenschap van mensen een .........
A
eigen grondgebied bewoont en een eigen gezag heeft
B
eigen grondgebied bewoont, dat internationaal erkend is
C
zelfgekozen staatshoofd heeft en een grondwet heeft

Slide 4 - Quizvraag

Wie is het dagelijkse bestuur over de gemeente?
A
Het college van B en W
B
Gemeenteraad
C
Burgemeester

Slide 5 - Quizvraag

Hoe lang is de zittingsduur van zowel de eerste als de tweede kamer?
A
5 jaar
B
4 jaar
C
3 jaar
D
4,5 jaar

Slide 6 - Quizvraag

Het provinciaal bestuur wordt niet alleen gevormd door provinciale staten, maar ook door:
A
Commissaris van de Koning
B
Commissaris van de koning en gedeputeerde staten
C
Gedeputeerde Staten
D
Regering

Slide 7 - Quizvraag

Een keur is een verordening gemaakt door .........
A
een waterschap
B
een gemeentebestuur
C
een provinciebestuur

Slide 8 - Quizvraag

Voor welke periode wordt de burgemeester benoemd?
A
6 jaar
B
Tot wederopzegging
C
4 jaar

Slide 9 - Quizvraag

Wie maakt de provinciale verordening?
A
De gemeenteraad
B
De burgemeester
C
Commissaris van de koning
D
Provinciale Staten

Slide 10 - Quizvraag

Waar ligt de wetgevende macht die de wetten vaststellen?
A
Staten-generaal
B
Koning en ministers
C
Regering en staten-generaal
D
Openbaar ministerie

Slide 11 - Quizvraag

Onder het begrip wet wordt verstaan .........
A
een algemeen bindend voorschrift gemaakt door de regering en de Tweede Kamer
B
een algemeen bindend voorschrift gemaakt door de regering en de Staten-Generaal
C
een wettelijk voorschrift gemaakt door de regering en de Tweede Kamer

Slide 12 - Quizvraag

Wie stelt/stellen in een provincie vast of overtredingen van verordeningen strafbare feiten zijn?
A
Gedeputeerde Staten
B
Provinciale Staten
C
Commissaris van de Koning

Slide 13 - Quizvraag

Recht

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Wat wil het begrip ‘misdrijf’ zeggen?
A
Een misdrijf is een strafbaar feit, dat een inbreuk kan vormen op de rechtsorde. De dader is in principe pas strafbaar als zijn wederrechtelijk handelen en zijn schuld aan het misdrijf vaststaan.
B
Een misdrijf is een zwaarder strafbaar feit, dat een inbreuk vormt op de rechtsorde en waarvoor de dader in principe pas strafbaar is als zijn wederrechtelijk handelen en zijn schuld aan het misdrijf vaststaan.
C
Een misdrijf is een zwaar strafbaar feit, dat een inbreuk vormt op de rechtsorde. Als bewezen is dat de dader het misdrijf heeft gepleegd, kan hij daarvoor veroordeeld worden.

Slide 16 - Quizvraag

Materieel strafrecht is het recht dat bepaalt .........
A
welke gedragingen strafbaar zijn en welke procedure moet worden gevolgd als het formele strafrecht is overtreden
B
welke gedragingen strafbaar zijn, wie daarvoor strafbaar is en welke straf daarop gesteld kan worden
C
welke procedure moet worden gevolgd als het formele strafrecht is overtreden

Slide 17 - Quizvraag

Waar kun je wetten in onderverdelen?
A
Materiële en formele zin
B
Privaatrecht en publiek recht
C
Strafrecht en strafvordering
D
Misdrijven en overtredingen

Slide 18 - Quizvraag

Artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering luidt: 'Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze ......... voorzien.' Welke woorden ontbreken in deze zin?
A
in de wet
B
bij de wet
C
bij het recht

Slide 19 - Quizvraag

Hieronder staan drie wettelijke regelingen.
1. Bijzondere wetten;
2. het Wetboek van Strafvordering;
3. Provinciale verordeningen.
Welke van deze regelingen kunnen materieel strafrecht bevatten?
A
Alleen 1 en 2
B
Alleen 1 en 3
C
Alleen 2 en 3

Slide 20 - Quizvraag

Formeel strafrecht is het recht dat bepaalt .........
A
welke procedure moet worden gevolgd als het materiële strafrecht is overtreden
B
welke gedragingen strafbaar zijn, wie daarvoor strafbaar is en welke straf daarop gesteld kan worden
C
welke gedragingen strafbaar zijn en welke procedure moet worden gevolgd als het materiële strafrecht is overtreden

Slide 21 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
I een misdrijf is erger dan een overtreding
II bij een overtreding gaat het meestal om geringe inbreuk op de rechtsorde
A
Alleen I
B
Alleen II
C
Zowel I als II
D
Geen van beiden

Slide 22 - Quizvraag

Een Algemene Maatregel van Bestuur is een algemeen verbindend voorschrift afkomstig van .........
A
de regering
B
de Staten-Generaal
C
de regering en de Staten-Generaal samen

Slide 23 - Quizvraag

Trias Politica

Slide 24 - Tekstslide

Kan in de Algemene Plaatselijke Verordening een overtreding strafbaar worden gesteld?
A
Nee, strafbare gedragingen staan alleen in het Wetboek van Strafrecht.
B
Ja, want een gemeentelijke verordening is een wettelijk voorschrift.
C
Ja, maar alleen als die overtreding ook in het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is geweld?
A
Wanneer iemand letsel of pijn wordt toegebracht door te schoppen of te slaan
B
Dwangmiddelen
C
Alle dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen subsidiariteit en proportionaliteit?
A
Subsidiair = minste ingrijpend, proportioneel = niet vaker dan nodig
B
Subsidiair = niet vaker dan nodig, proportioneel = minst ingrijpend

Slide 27 - Quizvraag

Heb je nog vragen over hoofdstuk 1 staatsinrichting? Zo ja, welke?

Slide 28 - Open vraag

Tips voor de toets:
* Begin op tijd met leren!
* Lees niet alleen de stof, maar maak ook oefenvragen in de ELO en neem eerder gemaakte opdrachten nog eens goed door.
* Vragen of onduidelijkheden? Vraag je klasgenoten om uitleg!
* Zoek een studiemaatje om samen te leren als je het moeilijk vindt om dit alleen te doen. 
* Besteedt de meeste aandacht aan de donkerblauwe leerdoelen in je boek aan de start van iedere paragraaf. Dit is wat je moet kennen / kunnen / weten!

Slide 29 - Tekstslide