5H herhaling RV rekenen

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Basiskennis 

Slide 2 - Tekstslide

Molverhouding
De coëfficiënten in een reactievergelijking geven aan in welke molverhouding de deeltjes reageren.

Bijv.: (1) N2 + 3 H2 --> 2 NH3
1 molecuul stikstof reageert met 3 moleculen waterstof, tot 2 moleculen ammoniak.
1 mol stikstof reageert met 3 mol waterstof, tot 2 mol ammoniak.
Molverhouding 1:3:2

Slide 3 - Tekstslide

bij een chemische reactie is de totale massa van de beginstoffen gelijk aan de totale massa van de reactieproducten?
A: Nee, B: Ja, C: Soms wel, D: Soms niet
A
nee
B
ja
C
soms wel
D
soms niet

Slide 4 - Quizvraag

bij een chemische reactie is het aantal mol links van de reactie-pijl gelijk aan het aantal rechts van de reactie-pijl
A
ja, altijd
B
nee
C
ja, dat kan maar meestal niet
D
nooit

Slide 5 - Quizvraag

Molverhouding
De coëfficiënten in een reactievergelijking geven aan in welke molverhouding de deeltjes reageren.

Bijv.: (1) N2 + 3 H2 --> 2 NH3
1 molecuul stikstof reageert met 3 moleculen waterstof, tot 2 moleculen ammoniak.
1 mol stikstof reageert met 3 mol waterstof, tot 2 mol ammoniak.
Molverhouding 1:3:2

Slide 6 - Tekstslide

Welke 7 elementen komen in de natuur voor als een diatomair molecuul?

Slide 7 - Open vraag

Claire      
Fietst
In
Haar 
Ondergoed
Naar
Brabant
Ezelsbruggetje

Slide 8 - Tekstslide

De mol als kruispunt

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bereken: 400,8 gram calcium komt overeen met:
A
10 mol calcium
B
1,0 mol calcium
C
10 mol kalium
D
1,0 mol kalium

Slide 11 - Quizvraag

Reminder: mol vs gasvolume

Slide 12 - Tekstslide

Tabel 7: constanten en grootheden
Tabel 98: molaire massa's van stoffen
Tabel 99: molaire massa van atomen
Handige tabellen bij rekenen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

bereken hoeveel m3 waterstof vrijkomt wanneer 10 liter vloeibaar water wordt geelektrolyseerd
A
1,24 m3
B
0,124 m3
C
12,4 m3
D
124 m3

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

De mol als kruispunt

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen aan reacties
  1. Geef de reactievergelijking (kloppend!).
  2. Bereken het aantal mol van stof A.
  3. Bereken het aantal mol van stof B m.b.v. de molverhouding.
  4. Reken het aantal mol van stof B om naar het gevraagde (in het juiste aantal significante cijfers).

 

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
300 gram methaan wordt volledig verbrand. Bereken hoeveel gram zuurstof hiervoor nodig is.

1. Geef de reactievergelijking (kloppend!)
CH4 + 2 O2 --> 2 H2O + CO2
2. Bereken het aantal mol van stof A (methaan).
300 g / M 16,043 g/mol = 18,7 mol CH4
3. Bereken het aantal mol van stof B (zuurstof) m.b.v. de molverhouding.
molverhouding 1:2, dus 2x zoveel zuurstof nodig. 18,7*2=37,4 mol O2
4. Reken het aantal mol van stof B (zuurstof) om naar het gevraagde (massa in gram).
37,4 mol O2 * (16,00*2) g/mol = 1,20*103 g O2 (3 sig. cijfers)

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen
Hoeveel gram ijzer is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met chloor (T=273 K, p=p0)?

1. Geef de reactievergelijking (kloppend!)
2. Bereken het aantal mol van stof A.
3. Bereken het aantal mol van stof B m.b.v. de molverhouding.
4. Reken het aantal mol van stof B om naar het gevraagde.


Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel gram ijzer is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met chloor (T=273 K, p=p0)? Geef je antwoord in 1 cijfer achter de komma

Slide 21 - Open vraag

Hoeveel gram ijzer is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met chloor 

Slide 22 - Tekstslide

In het ruimtestation ISS ademen de astronauten waterdamp en koolstofdioxide uit. Deze koolstofdioxide moet uit de lucht gehaald worden, omdat de astronauten bij een te hoge concentratie koolstofdioxide vergiftigd worden.  

Geef de reactievergelijking van de verbranding van glucose, C6H12O6, in je lichaam




Luchtzuivering in de ruimte

Slide 23 - Tekstslide

In het ruimtestation ISS ademen de astronauten waterdamp en koolstofdioxide uit. Deze koolstofdioxide moet uit de lucht gehaald worden, omdat de astronauten bij een te hoge concentratie koolstofdioxide vergiftigd worden.  

Geef de reactievergelijking van de verbranding van glucose, C6H12O6, in je lichaam


         C6H12O6 + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 6 H2O(g)


Leg uit hoeveel mol gas er in je lichaam ontstaat als je 0,050 mol glucose verbrandt.


Luchtzuivering in de ruimte

Slide 24 - Tekstslide

Leg uit hoeveel mol gas er in je lichaam ontstaat als je 0,050 mol glucose verbrandt.

Slide 25 - Open vraag

In het ruimtestation ISS ademen de astronauten waterdamp en koolstofdioxide uit. Deze koolstofdioxide moet uit de lucht gehaald worden, omdat de astronauten bij een te hoge concentratie koolstofdioxide vergiftigd worden.  

Geef de reactievergelijking van de verbranding van glucose, C6H12O6, in je lichaam


         C6H12O6 + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 6 H2O(g)


Leg uit hoeveel mol gas er in je lichaam ontstaat als je 0,050 mol glucose verbrandt.


Luchtzuivering in de ruimte

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide