Grammatica en spelling 2 enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Grammatica en spelling 2
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica en spelling 2
Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
In deze les leer je:
  • Waarom zinsontleding?
  • Het verschil te herkennen tussen een enkelvoudige en samengestelde zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is jouw voorkennis?
Ik kan in een zin de pv, onderwerp en het werkwoordelijk gezegde aanwijzen.
Ik kan zinnen ontleden en ik herken of iets een enkelvoudige zin of een samengestelde zin is.
Ik kan binnen de samengestelde zin de hoofdzin en bijzin onderscheiden.
Ik weet niks van grammatica en heb nog uitleg nodig.

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zinsonleding
  • Het leert je beter de structuur van de zin te begrijpen en kan daardoor je zinsbouw verbeteren.
  • Als je de structuur van een zin begrijpt, begrijp je andere dingen ook beter.

- spelling van de werkwoorden
- verschil tussen hen en hun

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm.
De docent overlegt met Gijs.
A
De docent
B
overlegt
C
Gijs

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Johan is naar Kopenhagen geweest.
A
Johan
B
is
C
Kopenhagen
D
geweest

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De opdrachtgever leest het rapport.
A
De opdrachtgever
B
leest
C
het rapport

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde.
Jeroen en Taeke hebben het ontwerp gemaakt.
A
Jeroen en Taeke
B
hebben
C
hebben gemaakt
D
het ontwerp

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde.
Maaike zit het dossier door te bladeren.
A
Maaike
B
zit
C
zit door te bladeren
D
het dossier

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
Sara is aangenomen voor die baan.
A
Sara
B
is aangenomen
C
die baan

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
Josje organiseert een feest.
A
Josje
B
organiseert
C
een feest.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
  1. Uitleg theorie: enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen.
  2. Oefenen Nu Nederlands: Taalverzorging 1.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen 
  • Opdracht 1
  • Opdracht 5-7

Slide 12 - Tekstslide

  • Goede tekst bevat zowel enkelvoudige als samengestelde zinnen.
  • De woordvolgorde van hoofdzinnen en bijzinnen is anders. Kennis hierover helpt bij het beter spellen en formuleren.
Enkelvoudige zinnen
  • Zin met één persoonsvorm.
Evelien zit onder werktijd vaak te appen.

  • Nog nadromend over een prachtig weekend met veel vrienden en mooi zonnig weer, fiets ik naar school met mijn oersaaie, maar heus wel aardige klasgenoten door een mooi landschap met bossen, weilanden en een enkele slaperige koe.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen in één zin:
  • Als je wilt, help ik je, maar alleen als ik niet hoef te werken.
  • Bert doet de administratie en Karin verzorgt de acquisitie.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin 
  • Enkelvoudige zin: altijd hoofdzin.
  • Samengestelde zin: minimaal één hoofdzin, en een bijzin of nog een hoofdzin.
  • Frank wil met het vliegtuig naar Berlijn, maar ik neem liever de trein. (hoofdzin/hoofdzin)
  • Omdat de de kleedkamer verbouwd wordt, kun je niet douchen. (bijzin/hoofdzin)


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken ik een bijzin?
  1. Plaats van de persoonvorm: voorin of achter in de zin?
  2. Kan een zinsdeel tusssen ow en pv staan?
  3. Staan er (onderschikkende)voegwoorden in de zin? 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 persoonsvorm voor of achter in de zin?
Voorin de zin? : hoofdzin
Achterin de zin? : bijzin
Hilde zet het alarm aan als ze naar huis gaat. (hoofdzin/bijzin)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 Kan er een zinsdeel tussen ow en pv staan?

Nee? : hoofdzin
Ja? : bijzin
Deze winkel sluit om zes uur, hoewel de meeste andere zaken langer open blijven. (hoofdzin/bijzin)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 Voegwoorden

Begint de zin met een voegwoord(niet: en, maar, want)? : bijzin

We verwachten vandaag veel klanten, omdat het uitverkoop is. (hoofdzin/bijzin)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Ik kan de pv, onderwerp en ww. gezegde aanwijzen in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Ik ken het verschil tussen een enkelvoudige zin en een samengestelde zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Ik herken het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin.
A
Waar
B
Niet waar.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Ik snap nu beter de werkwoordspelling.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies