H1 Aarde in beweging - oefeningen

Hoofdstuk 1 
Aarde in beweging
Oefeningen
AK
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 
Aarde in beweging
Oefeningen
AK

Slide 1 - Tekstslide

A. Zinnen maken
Maak correcte zinnen van de gegeven woorden.
1. aardbevingen - aardkorst - tsunami.
2. convectiestromen - platentektoniek - aardplaten.
3. convergentie - continentale platen - Alpen.

Slide 2 - Tekstslide

A. Zinnen maken
Maak correcte zinnen van de gegeven woorden.
1. aardbevingen - aardkorst - tsunami.
Door aardbevingen in de aardkorst onder een oceaan kan er een tsunami ontstaan.

2. convectiestromen - platentektoniek - aardplaten.

Slide 3 - Tekstslide

A. Zinnen maken
Maak correcte zinnen van de gegeven woorden.
2. convectiestromen - platentektoniek - aardplaten.
Door stromingen van gesteente in de mantel, convectiestromingen, gaan de aardplaten bewegen en dit noem je platentektoniek.

3. convergentie - continentale platen - Alpen.

Slide 4 - Tekstslide

A. Zinnen maken
Maak correcte zinnen van de gegeven woorden.

3. convergentie - continentale platen - Alpen.
De Alpen zijn ontstaan doordat twee continentale platen door convergentie tegen elkaar botsen en elkaar opduwen.

Slide 5 - Tekstslide

B. Welk woord weg?
Welk woord hoort er niet bij? Noem dit begrip en leg uit wat de andere begrippen met elkaar te maken hebben. 
1. divergentie - convergentie- midoceanische rug
2. hypocentrum - epicentrum - schaal van Richter
3. grondeffect - pyroclastische stroom - aardbeving

Slide 6 - Tekstslide

B. Welk woord weg?
Welk woord hoort er niet bij? Noem dit begrip en leg uit wat de andere begrippen met elkaar te maken hebben. 
1. divergentie - convergentie- midoceanische rug.
Vulkanisme: divergentie en convergentie zijn plaatbewegingen.
Convergentie: door divergentie ontstaat ruimte tussen de aardplaten, die wordt opgevuld door magma, waardoor er een midoceanische rug ontstaat. 

2. hypocentrum - epicentrum - schaal van Richter

Slide 7 - Tekstslide

B. Welk woord weg?
Welk woord hoort er niet bij? Noem dit begrip en leg uit wat de andere begrippen met elkaar te maken hebben. 
2. hypocentrum - epicentrum - schaal van Richter
schaal van Richter: het epicentrum ligt recht boven het hypocentrum en is op de aardkorst de plek het dichtst bij het hypocentrum.
hypocentrum: dit ligt in de aardkorst en in het epicentrum kun je met de schaal van Richter aangeven hoe sterk de aardbeving is.

3. grondeffect - pyroclastische stroom - aardbeving

Slide 8 - Tekstslide

B. Welk woord weg?
Welk woord hoort er niet bij? Noem dit begrip en leg uit wat de andere begrippen met elkaar te maken hebben. 
3. grondeffect - pyroclastische stroom - aardbeving
Grondeffect: een pyroclastische stroom hoort bij een vulkaanuitbarsting. Bij zo'n uitbarsting kan er een aardbeving ontstaan. Het grondeffect hoort bij een tsunami.
Pyroclastische stroom: bij een aardbeving in zee kan de zee omhoog komen en deze golf remt bij de kust af en wordt dan heel hoog. Dit is het grondeffect.

Slide 9 - Tekstslide

C. Hoe-hoe zinnen
Hoe-hoe zinnen zijn zinnen die een verband aangeven. Bijv. Hoe meer chocolade ik eet, hoe vrolijker ik wordt.
Geef het verband tussen de volgende omstandigheden.
1. de ligging van een gebied en de kans op een aardbeving.
2. vulkanisme en de kans op tsunami's
3. aardgaswinning en aardbevingen.
4. de diepte van een aardlaag en de ouderdom ervan.

Slide 10 - Tekstslide

C. Hoe-hoe zinnen
Hoe-hoe zinnen zijn zinnen die een verband aangeven. Bijv. Hoe meer chocolade ik eet, hoe vrolijker ik wordt.
Geef het verband tussen de volgende omstandigheden.
1. de ligging van een gebied en de kans op een aardbeving.
Hoe dichter een gebied op een plaatrand ligt, hoe groter de kans op een aardbeving.
2. vulkanisme en de kans op tsunami's

Slide 11 - Tekstslide

C. Hoe-hoe zinnen
Hoe-hoe zinnen zijn zinnen die een verband aangeven. Bijv. Hoe meer chocolade ik eet, hoe vrolijker ik wordt.
Geef het verband tussen de volgende omstandigheden.
2. vulkanisme en de kans op tsunami's
Hoe meer vulkanisme in een gebied, hoe meer kans op tsunami's
3. aardgaswinning en aardbevingen.

Slide 12 - Tekstslide

C. Hoe-hoe zinnen
Hoe-hoe zinnen zijn zinnen die een verband aangeven. Bijv. Hoe meer chocolade ik eet, hoe vrolijker ik wordt.
Geef het verband tussen de volgende omstandigheden.
3. aardgaswinning en aardbevingen.
Hoe meer aardgas er gewonnen wordt, hoe meer kans op aardbevingen.
4. de diepte van een aardlaag en de ouderdom ervan.

Slide 13 - Tekstslide

C. Hoe-hoe zinnen
Hoe-hoe zinnen zijn zinnen die een verband aangeven. Bijv. Hoe meer chocolade ik eet, hoe vrolijker ik wordt.
Geef het verband tussen de volgende omstandigheden.
4. de diepte van een aardlaag en de ouderdom ervan.
Hoe dieper een aardlaag, hoe ouder hij is.

Dit is de algemene regel, er zijn uitzonderingen mogelijk.

Slide 14 - Tekstslide

Filmpje steenkool in Zuid-Limburg

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Link