H4.4 Warmte en temperatuur

H4.4 Warmte en temperatuur
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4.4 Warmte en temperatuur

Slide 1 - Tekstslide

Warmte en temperatuur zijn twee woorden voor hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Warmte
  • Energievorm 
  • Symbool: Q 
  • Eenheid: Joule (J)


Slide 3 - Tekstslide

Temperatuur
  • Maat voor snelheid van moleculen.
  • Symbool: T 
  • Eenheid: Graden Celsius (oC) of Kelvin (K)

  • Te meten met een thermometer.

Slide 4 - Tekstslide

Warmte en temperatuur
  1. Warmte wordt aan een stof toegevoegd. 
  2. De stof zet uit en de moleculen gaan sneller bewegen. 
  3. Omdat de moleculen sneller bewegen stijgt de temperatuur. 

Slide 5 - Tekstslide

Het toevoegen van warmte zorgt altijd voor een stijging in temperatuur.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Temperatuurschalen
Celsius:
  • Smeltend ijs: 0 0C
  • Kokend water: 100 oC

Kelvin:
  • Het absolute nulpunt: 0 K

T(K) = T(oC) + 273,15

Fahrenheit: Doet niet echt mee.

Slide 7 - Tekstslide

20 graden Celsius = ....... Kelvin

Slide 8 - Open vraag

Soortelijke warmte

Slide 9 - Tekstslide

Soortelijke warmte
De hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kg van een stof 1 oC in temperatuur te laten stijgen.

Dit noem je soortelijke warmte


c=mΔTQ
Q: Toegevoegde warmte (J)
m: Massa (kg)
ΔT: Temperatuurstijging (K of oC)
c: Soortelijke warmte (J/(kg K) of J/kg oC)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is soortelijke warmte?
A
De hoeveelheid warmte die nodig is om 1 gram van een stof met 1 graad Celsius te verhogen.
B
De hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kilogram van een stof met 1 graad Celsius te verhogen.
C
De hoeveelheid warmte die nodig is om 1 graad Celsius te verhogen.
D
De hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kilogram van een stof te verhogen.

Slide 11 - Quizvraag

Welke stof heeft de hoogste soortelijke warmte?
A
Kwik
B
Water
C
IJzer
D
Ethanol

Slide 12 - Quizvraag

Maak opgave 25, 27, 29, 31 en 33.

Slide 13 - Tekstslide