H3.2 Elektriciteit in huis

• Wiskunde
• HBO
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Elektriciteit in huis

Leerdoelen

• Je kunt onderdelen van de huisinstallatie benoemen.
• Je kunt beschrijven waar de verschillende draden in een huisinstallatie voor dienen.
• Je kunt de kenmerken van kortsluiting en overbelasting beschrijven.

Formule transformator

​U​s​​​​U​p​​​​​​​=​N​s​​​​N​p​​​​

      = spanning primaire spoel

      = spanning secundaire spoel

      = aantal windingen

          primaire spoel

      = aantal windingen

          secundaire spoel

U​p​​

U​s​​

N​p​​

N​s​​

1. Transformator A heeft een grotere uitgangsspanning als transformator B
2. Transformator B heeft een grotere uitgangsspanning als transformator A
3. De uitgangsspanningen van beide transformatoren zijn even groot

Welke twee dingen kan een transformator?

1. een transformator kan gelijkspanning omhoog transformeren
2. een transformator kan gelijkspanning omlaag transformeren
3. een transformator kan wisselspanning omhoog transformeren
4. een transformator kan wisselspanning omlaag transformeren

Een transformator werkt op wisselspanning.

1. waar
2. niet waar

Een transformator werkt zowel op gelijkspanning als op wisselspanning.

1. waar
2. niet waar

Spanning
		Ampère
	R
			W
		Joule

U

volt

v

stroomsterkte

I

A

vermogen

P

Watt

Energie

E

J

Weerstand

Ohm

Ω

De huisinstallatie

De apparaten in een groep van de huisinstallatie zijn ...

1. Serie-geschakeld
2. Gemengde geschakeld
3. Parallel geschakeld

Wat is geen onderdeel van de huisinstallatie?

1. kWh-meter
2. Stopcontact
3. Telefoonoplader in la
4. Groepenkast

De maximale stroomsterkte in een groep in de huisinstallatie is...

1. 30 mA
2. 230 V
3. 0,30 mA
4. 16 A

Vul in:
In een huisinstallatie wordt gebruik gemaakt van vier verschillende gekleurde draden.
De kleur van de nuldraad is...................

Vul in:
In een huisinstallatie wordt gebruik gemaakt van vier verschillende gekleurde draden.
De kleur van de schakeldraad is...................

Welk onderdeel zit niet in elke elektriciteitscentrale?

1. brander
2. turbine
3. generator
4. transformator

Formule van vermogen is

1. vermogen = spanning / stroomsterkte
2. vermogen = spanning x stroomsterkte
3. vermogen = spanning + stroomsterkte
4. vermogen = spanning - stroomsterkte

Wat betekend U

1. Spanning
2. Weerstand
3. Stroomsterkte
4. Vermogen

Hoe noemen we bewegende elektronen?

1. Spanning
2. Stroomsterkte
3. Elektriciteit
4. Weerstand