Hoofdstuk 1 scheiden en reageren herhaling 4 VWO

Fases
faseovergang
stofeigenschap
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fases
faseovergang
stofeigenschap

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Ik kan benoemen in welke drie fasen een stof kan voorkomen.
1
Smelten
Stollen
Condenseren
Vervluchtigen
Rijpen
Verdampen
gas
vloeistof
vaste stof

Slide 2 - Sleepvraag

stofeigenschap
geen stofeigenschap
volume
massa
dichtheid
smeltpunt
poeder
elastisch
goed oplosbaar in water
temperatuur
fase bij kamertemperatuur
kleur
geur

Slide 3 - Sleepvraag

mengsel/zuivere stof
soorten mengsels

Slide 4 - Tekstslide

Welk plaatje geeft een mengsel aan en welke een zuivere stof
Mengsel
Zuivere stof

Slide 5 - Sleepvraag

Spa rood is een
A
suspensie.
B
emulsie.
C
oplossing.
D
nevel.

Slide 6 - Quizvraag

Suspensie
Emulsie
Oplossing
Omschrijving
Voorbeeld
Rook
Nevel
Vaste stof die niet oplost in vloeistof
Vloeistof die niet oplost in vloeistof
Vaste stof of vloeistof die wel oplost in vloeistof
Krijt in water
Zout in water
Mayonaise
Vloeistofdruppels fijn verdeeld in een gas
Vaste deeltjes fijn verdeeld in een gas
Deodorant spray
Roetwolk uit een uitlaat van een auto

Slide 7 - Sleepvraag

Modderwater is een
A
suspensie.
B
oplossing.
C
emulsie.

Slide 8 - Quizvraag

scheidingsmethoden
filtreren
bezinken en afgieten
centrifugeren (en afgieten)
chromatografie etc

Slide 9 - Tekstslide

Een zuivere stof kun je scheiden met een scheidingsmethode
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Hieronder zie je drie modellen van processen. Welk van de processen stelt scheiden voor?
A
B
C

Slide 11 - Quizvraag

Een tweede manier om een suspensie te scheiden
A
residu
B
destillaat
C
bezinken en afgieten
D
scheiden

Slide 12 - Quizvraag

Een suspensie kan ik scheiden met behulp van ...
A
Destilleren
B
Adsorptie
C
Filtratie
D
Extraheren

Slide 13 - Quizvraag

Waar staat de juiste omschrijving
A
A = filter B= filtraat C = residu
B
A = filtraat B = filter C = residu
C
A = filter B = residu C = filtraat
D
A = filtraat B = residu C = filter

Slide 14 - Quizvraag

Bezinken berust op dezelfde stofeigenschap als de scheidingsmethode:
A
Filtreren
B
Zeven
C
Centrifugeren
D
Adsorberen

Slide 15 - Quizvraag

Kun je een oplossing scheiden door filtreren?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Indampen is gebaseerd op...
A
... een verschil in kookpunt.
B
... een verschil in oplosbaarheid.
C
... een verschil in kooktraject.
D
... een verschil in deeltjesgrootte.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe noem je dat wat achterblijft in het indampschaaltje na het indampen?
A
neerslag
B
residu
C
filtraat
D
destilaat

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor soort mengsel kunnen we scheiden met extraheren?
A
Kleurstoffen.
B
Vaste stoffen.
C
Suspensie.
D
Oplossing.

Slide 19 - Quizvraag

scheiden mengsel twee vloeistoffen
Destillatie-opstelling





Slide 20 - Tekstslide

Bij een destillatie-opstelling wordt koelwater gebruikt.
Waarom wordt dat gebruikt?

A
Om het mengsel af te koelen
B
Om het kookproces te verbeteren
C
Om de damp te condenseren
D
Voor het opvangen van het destillaat.

Slide 21 - Quizvraag


Welke scheidingsmethode berust op een verschil in aanhechting.
A
Filtratie
B
Extraheren
C
Absorptie
D
Adsorptie

Slide 22 - Quizvraag

Op welk verschil in stofeigenschappen berust extraheren?
A
Deeltjesgrootte
B
Aanhechtingsvermogen
C
Oplosbaarheid
D
Kookpunt

Slide 23 - Quizvraag

Zand lost niet op in water, zout wel. Je kunt deze stoffen van elkaar scheiden door verschil in oplosbaarheid. Dit heet...
A
adsorberen
B
bezinken
C
centrifugeren
D
extraheren

Slide 24 - Quizvraag

Adsorptie berust op een verschil in:
A
Oplosbaarheid
B
Dichtheid
C
Aanhechtingsvermogen
D
Deeltjesgrootte

Slide 25 - Quizvraag

Welke van deze twee plaatjes is adsorptie?
A
Het linker plaatje
B
Het rechter plaatje
C
Geen idee
D
Allebei

Slide 26 - Quizvraag

Bij chromatografie: Als een stof goed oplost in de mobiele fase eindigt hij .... op het chromatogram
A
hoog
B
laag

Slide 27 - Quizvraag

Op welke stofeigenschappen berust chromatografie?
A
oplosbaarheid en kookpunt
B
aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid
C
kookpunt en aanhechtingsvermogen
D
deeltjesgrootte en oplosbaarheid

Slide 28 - Quizvraag

Bij chromatografie: Als een stof goed hecht aan de stationaire fase eindigt hij .... op het chromatogram
A
hoog
B
laag

Slide 29 - Quizvraag

De mobiele fase bij gas chromatografie is dus
A
Vast
B
Vloeistof
C
Gas

Slide 30 - Quizvraag

Filtreren
Extraheren
Bezinken en afgieten
Chromatografie
Adsorptie
Destilleren
Indampen
Centrifugeren
Suspensie
Oplossing
Mengsel van vaste stoffen

Slide 31 - Sleepvraag

Filtreren
Adsorberen
Indampen
Destilleren
Extraheren

Slide 32 - Sleepvraag

Chemische reacties
Exotherm
Endotherm

Slide 33 - Tekstslide

+
Geef een kloppende reactievergelijking van de volgende reactie:
...  PbCl4
... Cl₂
... Pb
4
1
2
3
1

Slide 34 - Sleepvraag

14. Sleep de juiste getallen naar de juiste plaats in de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14

Slide 35 - Sleepvraag

Endotherm of exotherm
A
Endotherm
B
Exotherm
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 36 - Quizvraag

Is deze reactie exotherm of endotherm?
A
Exotherm, want verbranding met zuurstof levert energie
B
Endotherm, want een ontleding kost energie
C
Exotherm want een ontleding met zuurstof levert energie
D
Endotherm want een ontleding levert energie

Slide 37 - Quizvraag

Welke reactie is endotherm?
A
Het stollen van ijs
B
Verbranding van aardappelen in je lichaam
C
Condenseren van waterdamp
D
Het smelten van ijs

Slide 38 - Quizvraag

Bij een endotherme reactie...
A
komt er energie vrij
B
is er alleen heel even energie nodig
C
is er continu energie nodig
D
Is er geen energie nodig

Slide 39 - Quizvraag

reactietijd
Reactietijd = tijd die nodig is om de reactie te laten verlopen, kun je meten.
Bij Explosie is de reactietijd kort, reactiesnelheid hoog
Bij rotten van fruit is de reactietijd lang, reactiesnelheid laag

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd

Slide 40 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Er zijn verschillende factoren die bepalen hoe snel de reactie verloopt:
  1. De soort stof
  2. De verdelingsgraad
  3. De concentratie
  4. De temperatuur
  5. De aanwezigheid van een  katalysator

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link

Factoren reactiesnelheid
1. Soort stof : zware stookolie (brand langzaam) v.s. benzine (brandt snel)
2. Verdelingsgraad : blok hout v.s. zaagsel (zaagsel kan ontploffen)
3. Concentratie : magnesium in zoutzuur vs magnesium in verdund zoutzuur
4. Temperatuur : Bij 100 oC aardappels (sneller) koken v.s. 80 oC koken        
                                 (langzaam)
5. Katalysator ( auto katalysator (platina) CO + NOx wordt CO2 en N2                         Een katalysator wordt gebruikt maar niet verbruikt

Slide 43 - Tekstslide

Wat is reactiesnelheid?
A
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen
B
De snelheid waarmee reactieproducten ontstaan
C
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen en reactieproducten ontstaan
D
De snelheid waarmee beginstoffen ontstaan en reactieproducten verdwijnen

Slide 44 - Quizvraag

Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?

Slide 45 - Sleepvraag

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur

Slide 46 - Quizvraag

Hogere reactiesnelheid
Lagere reactiesnelheid
Lage temperatuur
Gebruik katalysator
Een stof is fijn verdeeld
Lage concen- tratie stof
Oxideren van goud
Een explosie

Slide 47 - Sleepvraag