Een fietser rijdt in een rechte lijn van A naar B.
De afstand is 2000 m. De tocht voert eerst over
een vlakke weg, dan enigszins heuvelopwaarts
en ten slotte heuvelafwaarts. De x(t)-grafiek is
gegeven.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
natuurkundeHBOStudiejaar 2
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
1. Fietstocht
Een fietser rijdt in een rechte lijn van A naar B.
De afstand is 2000 m. De tocht voert eerst over
een vlakke weg, dan enigszins heuvelopwaarts
en ten slotte heuvelafwaarts. De x(t)-grafiek is
gegeven.
Slide 1 - Tekstslide
1A. Bereken de gemiddelde snelheid. Antwoord A (1p)
vgem=tx
x=2000m
t=9min=9.60=540s
vgem=5402000=3,7sm
Slide 2 - Tekstslide
1B. In B pauzeert de fietser vier minuten en rijdt dan terug; met dezelfde inspanning als op de heenweg.
Neem de x(t)-grafiek over en teken ook de x(t)-grafiek van de terugreis hierin. (2p)
1B. In B pauzeert de fietser vier minuten en rijdt dan terug; met dezelfde inspanning als op de heenweg.
Neem de x(t)-grafiek over en teken ook de x(t)-grafiek van de terugreis hierin. (2p)
Slide 3 - Tekstslide
1C. Teken de v(t)-grafiek van de tocht tijden 0 - 9 minuten. (2p)
-van 0 tot 4 min; v = 1200/4=300 m/min
-van 4 tot 8 min; v = 400/4 = 100 m/min
-van 8 tot 9 min; v = 400/1 = 400 m/min
Het zijn steeds horizontale lijnen (constante snelheden)
Slide 4 - Tekstslide
2. Bij een v,t-grafiek bepaal je de versnelling door:
A
snelheid te delen door de tijd
B
oppervlakte onder grafiek te bepalen
C
de helling van de raaklijn te bepalen
D
afstand te delen door de tijd
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
3. Bij een a,t-grafiek bepaal je de snelheid door
A
oppervlakte onder de grafiek te bepalen
B
de helling van de raaklijn te bepalen
C
afstand te delen door de tijd
D
snelheid te delen door de tijd
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
4A. In het plaatje zie je dat een object op tijdstip t=0 seconde start vanaf een hoogte van 10 meter.
Bepaal de snelheid op t = 0 seconde. (2p)
Op t = 0 s is de helling van de raaklijn horizontaal.
Dus v(0) = 0 m/s
Op t = 0 s is de helling van de raaklijn horizontaal.
Dus v(0) = 0 m/s
4A. In het plaatje zie je dat een object op tijdstip t=0 seconde start vanaf een hoogte van 10 meter.
Bepaal de snelheid op t = 0 seconde. (2p)
Slide 9 - Tekstslide
4A. In het plaatje zie je dat een object op tijdstip t=0 seconde start vanaf een hoogte van 10 meter.
Bepaal de snelheid op t = 0 seconde. (2p)
Op t = 0 s is de helling van de raaklijn horizontaal.
Dus v(0) = 0 m/s
De snelheid is de steilheid van de raaklijn op t = 15 s
∆h/∆t=(40-20)/(17,5-12,5)=4,0 m/s (raaklijn; helling bepalen; uiteindelijk antwoord)
4B. In het plaatje zie je dat een object op tijdstip t=0 seconde start vanaf een hoogte van 10 meter.
Bepaal de snelheid op t = 15 seconde. (3p)
Slide 10 - Tekstslide
5. Hiernaast zie je v,t-grafiek van Rianne die met een super auto naar haar vriend rijdt.
Bepaal hoeveel meter Rianne heeft afgelegd vanaf t = 0 tot t = 3 seconden. (2p)
De afstand is oppervlak onder grafiek: Oppervlak driehoek en oppervlak rechthoek
21.2,0.10+1,0.10=20m
Slide 11 - Tekstslide
6. Bij honkbal gooit de pitcher de bal schuin omhoog richting de slagman om de valbeweging van de bal te “compenseren”. Leg uit of de pitcher een bal op de maan hoger, lager of gelijk moet richten ten opzichte van wat hij doet op aarde. (1p) (Wrijving mag je verwaarlozen en je mag ervan uitgaan dat pitcher en slagman voorzien zijn van zuurstofmaskers, zodat zij in ieder geval blijven leven).
A
hoger
B
lager
C
gelijk
D
geen van de antwoorden
Slide 12 - Quizvraag
7. In Bremen staat een valtoren waarin een capsule vanuit rust 4,74 s in vacuüm kan vallen.