H2 2.10 Spelling Engelse werkwoorden

H2 De spelling van Engelse werkwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H2 De spelling van Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Je kan Engelse werkwoorden correct spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Noteer leenwoorden (denk aan kleding, eten, sport, uiterlijk, etc.

Slide 3 - Woordweb

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'schaakmat'

Slide 4 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'ballon'

Slide 5 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'tulp'

Slide 6 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'ski'

Slide 7 - Open vraag

Leenwoorden
Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden. Je hebt ze op allerlei gebieden, zoals sport (penalty), eten (restaurant), kleding (hoody), uiterlijk (rouge), verkeer (ambulance) en computers (saven). 

Slide 8 - Tekstslide

Zo spel je Engelse leenwoorden
  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: voicemail, latenightshow.
  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
  • Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: low budget, second opinion.
Andersom kan ook -> 

Slide 9 - Tekstslide

Zo spel je Franse leenwoorden
  • In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu, een accent grave of een accent circonflex. Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.
  • Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: diner, controle.
  • In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu)

Slide 10 - Tekstslide

Wij gebruiken ook best wel veel woorden uit het Frans.
De Franse woorden uit het fragment.
Honeurs - plichten/taken
Enfant terrible - probleemkind
Bon vivant - levensgenieter
Bohemiene - kunstenaar/zwerver
Coûte que coûte-kosten wat kost
Idee fixe - dwangvoorstelling
Bonnefooi - op goed geluk
Qui-vive - alert /hoede w
Van mijn apropos - stuk af
Joie de vivre - weten te leven
Soit - het zij zo
Cest la vie - dat is het leven
Nouveau riche - nieuwe rijken
Jan de Bouvrie (naam)
Antoin Baudart (naam)
Xander de Bousoigne (naam)
Andre Rieu (naam)
Entourage - omgeving
Remy martin (naam)
Marc Dutrout (naam)
Christine en Bar le Duc
Meubilair - meubels
Ambiance - sfeer
Elitair - rijke mensen
Tenue de ville - vrije tijdskleding
Entree - binnenkomst
Clochard - zwerver
Le coq sportief (naam)
Ballotage - keuring
Cabaretier- redenaar
Stature - status
Bon ton - gepast
Oevre - scala
Metier - beroep
Fine Fleur - beste
Egarts - respect
Gefêteerd- feestelijk onthaald
Privileges - voorrecht
Secundair- op de 2e plaats
Haute cuisine- dure keuken
Cordon blue - vlees met kaas
2e x Entourage - sfeer
Oppertuun - geschikt
Conferencier- redenaar
Carre (naam)
Chapeau - petje af
Retour - terugweg
Passe - verleden tijd
Repertoire - alle nummers
Tete a Tete - oog in oog
Vis a vis - tegenover
En plein public - publiekelijk
Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten
Maak opdracht 1 t/m 3
(p. 66-67)

Dit mag online.

Op het bord staat tot wanneer je in Zs werkt:

Slide 12 - Tekstslide

De spelling van Engelse werkwoorden (p. 89)

Slide 13 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.

Let op:

- We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save (spreek uit: seef)
De v van save zit niet in het 'T KoFSCHiP X  
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                           Ik savede                    Ik heb gesaved
Hij savet                       Wij saveden

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Hij.....(deleten, vt) alles
A
deleete
B
deletetet
C
deleetet
D
deletete

Slide 17 - Quizvraag

Ik hoorde dat jullie heel goed.......... (bridgen, vt)
A
bridgeden
B
bridgeten
C
bridgden
D
bridgten

Slide 18 - Quizvraag

Het ............(downloaden, vd) bestand bevat een virus.
A
gedownloade
B
gedownloadde
C
gedownloate
D
gedownloatte

Slide 19 - Quizvraag

De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt

Slide 20 - Quizvraag

Zij ......... (breakdancen, tt) al heel erg goed.
A
breakdanct
B
breakdancet
C
breakdancdt
D
breakdanced

Slide 21 - Quizvraag

Hij ...... (passen, vt) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.
A
paste
B
passte
C
pasete
D
passete

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten
2.8 maak opdracht 1 t/m 3  (p. 85-87)

2.9 maak opdracht  4 (p. 88)

2.10 maak opdracht 6 (p. 90)

Slide 23 - Tekstslide