BK1 - Unit 4 - Vocabulary

BK1 - Unit 4 - Vocabulary

Vertalen

Vertaal de volgende Engelse woorden naar het Nederlands.

Er worden 8 woorden gevraagd.

1. Wat is de Nederlandse vertaling van:
the flu

2. Wat is de Nederlandse vertaling van:
to rise

3. Wat is de Nederlandse vertaling van:
average

4. Wat is de Nederlandse vertaling van:
juice

5. Wat is de Nederlandse vertaling van:
order

6. Wat is de Nederlandse vertaling van:
audience

7. Wat is de Nederlandse vertaling van:
eggs

8. Wat is de Nederlandse vertaling van:
cloudy

Vertalen

Vertaal de volgende Nederlandse woorden naar het Engels.

Er worden 8 woorden gevraagd.

1. Wat is de Engelse vertaling van:
klimaat

2. Wat is de Engelse vertaling van:
prachtig

3. Wat is de Engelse vertaling van:
bloeden

4. Wat is de Engelse vertaling van:
bezorgd

5. Wat is de Engelse vertaling van:
maag

6. Wat is de Engelse vertaling van:
groenten

7. Wat is de Engelse vertaling van:
hard (geluid)

8. Wat is de Engelse vertaling van:
handtekening

Writing an English sentence

Je gaat nu zelf zinnen maken met de woorden uit 

Unit 4.

De opdracht bestaat uit totaal 6 zinnen.

Zorg dat je zinnen tenminste 6 woorden heeft.

Let op! Vervoeg werkwoorden als dit nodig is!

1. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
stage

2. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
to dance

3. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
cheese

4. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
meat

5. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
fog

6. Maak een Engelse zin met het Engelse woord:
dentist

Writing an English sentence

De opdracht bestaat uit totaal 6 zinnen.

Zorg dat je zinnen tenminste 6 woorden heeft.

Het woord staat in het Nederlands aangegeven. Je moet een Engelse zin schrijven!

Let op! Vervoeg werkwoorden als dit nodig is!

1. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
afspraak

2. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
dokter

3. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
verschrikkelijk

4. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
koud

5. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
ontbijt

6. Maak een Engelse zin met het Nederlandse woord:
sla

Ik kan de woorden van Unit 4 vertalen.

010

Ik kan zinnen maken met de woordjes van Unit 4.

010