H3 Nederlands - Lezen Les 1

• Middelbare school

Teksten staan in een bepaalde volgorde die logisch is. Schrijvers gebruiken daarvoor signaalwoorden.

Volgorde: Eerst, vervolgens, daarna, ten slotte…

Tegenstellingen: Maar, echter…

Hoofdstuk 3 - Geld

1. Maak tweetallen,
2. Eén persoon vult de antwoorden in 
3. Kies als naam jullie eigen namen!
4. Je mag zelf door de antwoorden gaan

Bekijk tekst 2 (blz. 65)
Wat is het onderwerp van tekst 2?

In alinea 1 staat een tegenstelling welke?

1. Volgende dag in huis - risico's online shoppen
2. online shoppen makkelijk - gaat soms mis
3. online winkelen - risico's gewoon winkelen

Aan welk signaalwoord herken je die tegenstelling?

In alinea 1 worden drie risico's genoemd. Noem er twee.

Wat doe je nadat je gezien hebt dat een winkel een keurmerk vermeld? (al. 2)?

In alinea 2,3 en 4 krijg je tips over keurmerk, manier van betalen en bedenktijd. Aan welke signaalwoorden herken je die tips?

Had de schrijver alinea 2,3 en 4 ook in een andere volgorde kunnen zetten? Leg je antwoord uit.

Waarvan zijn de woorden "internetbankieren" en "iDeal" in alinea 3 voorbeelden?

Noteer een voordeel en een nadeel van vooraf betalen uit de tekst.

Noteer twee manieren van achteraf betalen uit de tekst.

Noem zelf een voordeel en een nadeel van online winkelen.

Wij snappen nu wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.

1. Ja
2. Nee
3. Signaalwoorden?

Klaar?

Kijk nog even of je vragen hebt voor het Proefwerk.