ehbo hfst 4 en 5

EHBO hfst 4 en 5
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

EHBO hfst 4 en 5

Slide 1 - Tekstslide

Als er geen zuurstof in de vitale organen komt dan raken deze
A
organen beschadigd
B
organen vol met bloed
C
organen van slag en stoppen met functioneren
D
organen hun functie kwijt

Slide 2 - Quizvraag

Als 1 van de vitale organen volledig uitvalt, dan leidt dit binnen........minuten tot onherstelbare schade
A
2 tot 4 minuten
B
4 tot 6 minuten
C
6 tot 8 minuten
D
8 tot 10 minuten

Slide 3 - Quizvraag

Als er iemand op de grond ligt, wat doe je dan als eerste?
A
stabiele zijligging
B
bewustzijn controleren
C
kinlift
D
112 bellen

Slide 4 - Quizvraag

een flauwte is
A
even je adem inhouden
B
het te warm hebben
C
zout tekort hebben
D
kortdurende stoornis in het bewustzijn

Slide 5 - Quizvraag

Wat doe je als iemand flauwvalt?
A
laat het slachtoffer liggen
B
laat het slachtoffer water drinken
C
Laat het slachtoffer op een stoel zitten
D
laat het slachtoffer iets eten

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer moet je 112 bellen bij flauwvallen?
A
als je alleen bent met het slachtoffer
B
als het gepaard gaat met pijn op de borst
C
als het slachtoffer dat wil
D
als het slachtoffer gaat overgeven

Slide 7 - Quizvraag

Elke verpleegkundige wordt ingeënt tegen Hepatitis B. Een ander woord voor Hepatitis B is
A
blindedarmontsteking
B
ziekte van Crohn
C
geelzucht
D
spastische dikke darm

Slide 8 - Quizvraag

Wat is epilepsie?
A
een soort kortsluiting in de hersenen
B
zuurstof tekort in de hersenen
C
een bloedvatvernauwing in de hersenen
D
een adertje dat springt in de hersenen

Slide 9 - Quizvraag

Hoe lang kan een mens gemiddeld zonder zuurstof?
A
1 minuut
B
2 minuten
C
3 minuten
D
4 minuten

Slide 10 - Quizvraag

Na het controleren van het bewustzijn beoordeel je altijd direct de ademhaling. Hoe doe je dat?
A
Door de kijken, luisteren en voelen
B
door alleen te kijken
C
door de hartslag te meten
D
door jouw hand op het hart te leggen

Slide 11 - Quizvraag

Welke functie heeft de kinlift?
A
Iemand stabiel neerleggen
B
iemands hoofd recht leggen
C
luchtweg slachtoffer open houden
D
zo voorkom je dat hij gaat braken

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer pas je de buikstoot (heimlichgreep) toe?
A
bij de stabiele zijligging
B
bij iemand die moet hoesten
C
bij een reanimatie
D
bij een verslikking

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de verhouding slaan tussen schouderbladen en buikstoten?
A
3x tussen schouderbladen en 3 buikstoten
B
2x tussen schouderbladen en 2 buikstoten
C
5x tussen schouderbladen en 5 buikstoten
D
4x tussen schouderbladen en 4 buikstoten

Slide 14 - Quizvraag

Waarom leg je iemand in de stabiele zijligging?
A
als hij moet overgeven, dan gaat dat veiliger
B
door de tong die dan de luchtweg afsluit
C
dan kun je beter zijn hartslag controleren
D
dan kun je beter de ademhaling controleren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een shock?
A
je wordt onwel doordat je heel hard schrikt
B
teveel bloedverlies, waardoor er zuurstof tekort ontstaat
C
flauwvallen
D
een hartaanval

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent een actieve bloeding?
A
het is net gebeurd
B
het is door iemand anders veroorzaakt
C
het is een bloeding die blijft doorgaan
D
Het is een bloeding die met een pleister verholpen kan worden

Slide 17 - Quizvraag

Wat doe je bij een grote bloedende wond?
A
je belt meteen 112
B
je pakt een grote pleister
C
je zorgt ervoor dat er druk op de wond komt
D
je legt het slachtoffer meteen op de grond

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noem je het verband bij een grote bloedende wond?
A
een dekverband
B
een wonddrukverband
C
een snelverband
D
een drukverband

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn symptomen van shock?
A
misselijk, verward, lage bloedruk
B
hoge bloeddruk, hoofdpijn
C
hoesten, snotneus, verkouden
D
ergens tegenaan gevallen, daardoor buiten bewustzijn

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent een wond is besmet?
A
dat je een snijwond hebt
B
dat er in de wond ziektekiemen aanwezig zijn
C
dat er een virus in de wond is gekomen
D
dat je aan het hoesten bent bij iemand met een verwonding

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer krijg je een tetanus infectie?
A
door een wondje door het scheren van jouw benen
B
door een beet van een hond
C
door een wond met de kaasschaaf
D
door een wond met een aardappelschilmesje

Slide 22 - Quizvraag

wanneer moet je de wond ontsmetten?
A
bij een schaafwond
B
bij een snijwond
C
bij een grote bloedende wond
D
bij een brandwond

Slide 23 - Quizvraag

Wat moet je het eerst doen bij een brandwond?
A
kleding losmaken
B
koelen
C
brandzalf opsmeren
D
steriel verbinden

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een tweedegraads verbranding
A
blaren
B
zwarte huid
C
geen pijn
D
prikkelende pijn

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een kenmerking van een derde graads verbranding?
A
heel veel pijn
B
blaren
C
licht gezwollen
D
zwarte huid

Slide 26 - Quizvraag

Waarom mag je een brandblaar nooit kapot prikken
A
dat is te pijnlijk
B
dan krijg je een litteken
C
dan wordt het een open wond dat geïnfecteerd kan raken
D
dan komen er meer blaren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een open en gesloten botbreuk?
A
niets, ziet er hetzelfde uit
B
bij open steekt er een gedeelte van het bot uit
C
bij open kun je nog gewoon lopen
D
bij open herstelt het vanzelf

Slide 28 - Quizvraag

Moet je je hoofd achterover of voorover houden bij een bloedneus?
A
licht voorover
B
achterover
C
gewoon recht vooruit
D
licht eraan hoe erg het is

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de eerste hulp bij een verstuiking?
A
het lichaamsdeel omhoog houden
B
koelen
C
een drukverband aanleggen
D
sieraden verwijderen

Slide 30 - Quizvraag