4. Welvaart voor iedereen

De industriële samenleving 
van Nederland


4. Welvaart voor iedereen
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De industriële samenleving 
van Nederland


4. Welvaart voor iedereen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe wordt de samenwerking tussen de regering, de werkgevers en werknemers ook wel genoemd?
A
Marshallplan
B
harmoniemodel
C
geleide loonpolitiek
D
wederopbouw

Slide 2 - Quizvraag

Wat heeft niet bijgedragen aan de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog?
A
De Duitsers betalen een schadevergoeding
B
De VS komt met het Marshallplan
C
Geleide loonpolitiek
D
Harmoniemodel

Slide 3 - Quizvraag

Het harmoniemodel is een samenwerking tussen
A
werkgevers, werknemers en de overheid
B
werknemers en werkgevers
C
Werkgevers en de overheid
D
werknemers en de overheid

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer werd de geleide loonpolitiek door de overheid losgelaten?
A
1953
B
1959
C
1963
D
1969

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een buitenlandse maatregel voor economisch herstel van Nederland?
A
Gastarbeiders
B
geleide loonpolitiek
C
Wederopbouw
D
Marshallhulp

Slide 6 - Quizvraag

In welk jaar was de eerste oliecrisis?
A
1973
B
1975
C
1977
D
1979

Slide 7 - Quizvraag

Welke crisis zorgde ervoor dat er in westerse landen beter werd geluisterd naar de Arabische landen voortaan?
A
Bankencrisis
B
Jom Kippoeroorlog
C
Oliecrisis
D
Kredietcrisis

Slide 8 - Quizvraag

Waarom hield Joop den Uyl in 1973 als premier een televisietoespraak?
A
De oliecrisis
B
De moord op Martin Luther King jr.
C
Het omstreden huwelijk tussen prinses Beatrix en Claus
D
Vanwege een pandemie

Slide 9 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Rutte
B
Troelstra
C
Asscher
D
Joop den Uyl

Slide 10 - Quizvraag

Wie was premier van Nederland tijdens de economische crisis jaren '30?
A
Willem Drees
B
Joop den Uyl
C
Hendrik Colijn
D
Jan-Peter Balkenende

Slide 11 - Quizvraag

Tweede Wereldoorlog
  • 1940
  • Begin jaren goed voor economie, de Duitsers plaatsen orders bij Nederlandse bedrijven
  • Later in de oorlog moeten veel Nederlanders naar Duitsland om te werken (Arbeitseinsatz), ten koste van onze eigen economie 
  • weer geen grondstoffeninvoer....economie ligt helemaal plat in 1945

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Aantekening
De Tweede Wereldoorlog
Op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland aan. De oorlog duurde vijf dagen. 
Daarna begon de Duitse bezetting. In de eerste jaren ging het goed met de Nederlandse economie. Gedurende de oorlog ging het steeds slechter. 
Ook voerde de Duitsers de Arbeitseinsatz in. Nederlandse mannen moesten verplichT in Duitsland gaan werken. 
Tijdens WOII was er bijna geen handel met het buitenland. Aan het einde van de oorlog was er aan alles gebrek. 

Maak vraag 1 en 2 


Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden vraag 1 
1A) vakantie/ uitgaan / champagne / merkkleding 
B) A


Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden vraag 2 
Zin A, B, D, E, G, H, I. 

Slide 16 - Tekstslide

Wederopbouw
  • 5 mei 1945 bevrijding
  • veel schade, verdriet en ellende
  • herstel zou alleen mogelijk zijn als iedereen zijn schouders eronder zet.
  • Hard werken voor weinig loon!
  • Gelukkig was er nog de Marshallhulp 

Slide 17 - Tekstslide

Aantekening
Wederopbouw
De bevrijding kwam op 5 mei 1945. Er waren veel mensen gestorven en de schade was groot. 
De regering begon vlug met de wederopbouw van Nederland. Dit zou alleen lukken als de mensen hard zouden werken en genoegen nemen met laag loon. 
De VS bood in 1947 alle Europese landen hulp aan om de economie te herstellen. 
Nederland kreeg 1 miljard dollar. Deze hulp heet de Marshallhulp


Maak vraag 3, 4 en 5. 

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden vraag 3 
3A) In de tijd van de economische wereldcrisis waren velen werkloos. Dat wilde niemand nog een keer meemaken en dus was het belangrijk dat de economie snel hersteld werd. 
Tijdens de bezetting was veel schade aangericht en iedereen realiseerde zich dat die schade hersteld moest worden. 

B) Aan mensen die geen bomen hebben, mag hij dat product niet verkopen. Dat scheelt omzet. 

C) De klant kan nu onbeperkt die spullen kopen die hij/zij wil hebben. 

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden vraag 4 

A) Marshall is bang dat meer landen voor de Sovjet-Unie kiezen. 

B) Marshall bedoelt de Sovjet-Unie en het communisme. 

C) Een verarmd Europa is slecht voor de economie van de Verenigde Staten (arme Europeanen kunnen geen Amerikaanse producten kopen). 

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5 

A) Het schip stelt Europa voor. 

B) Hiermee wil de tekenaar duidelijk maken dat het in Europa onrustig is. 

C) In het zeil staan vlaggen van Europese landen. Daarmee laat de tekenaar zien dat de Marshallhulp voor alle landen bestemd is. 

D) Uit de wolk komt de wind die in het zeil blaast. Dankzij de Marshallhulp gaat het schip de goede richting op. 

E) Dankzij de Marshallhulp komt Europa er weer helemaal bovenop. 

Slide 21 - Tekstslide

Het harmoniemodel
  • Alle groepen begrijpen dat samenwerking noodzakelijk is.
  • Vakbonden, werkgevers en de overheid, werken samen om de economie weer op gang te krijgen
  • geleide loonpolitiek = de lonen blijven laag zodat het land herstellen kan na de WOII

Slide 22 - Tekstslide

Geleide loonpolitiek
Arbeiders: 
- genoegen nemen met hard werken en weinig loon 
- minimale loonstijging 

Werknemers: 
- Creëren van werkgelegenheid (banen) 

Overheid
- Investeren in bedrijven 
- Wetten en uitkeringen voor mensen die niet kunnen werken

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Aantekening 
Het harmoniemodel 
In deze periode van wederopbouw gingen de regering, de werkgevers en de werknemers samenwerken. De regering kwam met een geleide loonpolitiek. De lonen zouden niet stijgen. In ruil daarvoor zou de regering nieuwe sociale wetten maken. Deze periode noemen we de tijd van de harmoniepolitiek


maak vraag 6 (niet c) en 7 (niet e) 

Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden vraag 6 
6A) Harmoniemodel: positieve onderhandelingen tussen werkgevers, werknemers en overheid. 

B) Het tegenovergestelde is het conflictmodel (B). Bij het harmoniemodel wil men conflicten voorkomen, bij het conflictmodel worden deze juist opgezocht.


Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden vraag 7 


7A) Een 'win-winsituatie' is een situatie waarvan iedereen voordeel heeft. 

B) Werkgevers hoefden weinig loon te betalen. 

C) Werknemers kregen een uitkering als zij niet meer konden werken. 

D) De overheid wist dat niemand in Nederland nog arm zou zijn (uitkeringen) en dat er hard gewerkt werd om de economie te herstellen. 

Slide 27 - Tekstslide

Veranderingen in de landbouw
  • ander probleem: snelle bevolkingsgroei!
  • meer huizen en werk nodig
  • geen werk in de landbouw, juist minder
  • schaalvergroting  en meer werk met machines
  • de werkgelegenheid nam bijna met de helft af

Slide 28 - Tekstslide

Aantekening
Veranderingen in de landbouw
Na de oorlog was er sprake van een woningnood en een babyboom. In de jaren 50 waren er veel mensen op de arbeidsmarkt. 
In de landbouw was juist minder werk dan vroeger. Daar vond mechanisering en schaalvergroting plaats. Door de mechanisatie in de landbouw nam de werkgelegenheid af. 

Slide 29 - Tekstslide

De fabriek in
  • De overheid stimuleert mensen om in de industrie te gaan werken
  • Nederland gaat veel producten exporteren (prijzen zijn lager dan in andere landen)
  • Het werkt! De economie  herstelt en groeit!
  • Zelfs zo hard dat er gastarbeiders moeten worden gehaald

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Aantekening
De fabriek in
Volgens de regering moest de groeiende bevolking in de industrie gaan werken. De producten die in de fabrieken gemaakt werden, waren voor de export. Zo konden meer mensen aan het werk én er werd meer geld verdiend.  Na 1950 bleef de economie groeien. 
In de jaren zestig waren er in Nederland zelfs te weinig arbeiders, om dit op te lossen werden er gastarbeiders naar Nederland gehaald. 

Slide 32 - Tekstslide

De consumptiemaatschappij
  • van 1963 stijgen de lonen
  • mensen hebben meer geld te besteden
  • men gaat geld uitgeven aan luxeproducten = consumptiemaatschappij

Slide 33 - Tekstslide

Aantekening
De consumptiemaatschappij
 Vanaf 1963 gingen de lonen snel stijgen (einde geleide loonpolitiek). Door de stijgende lonen gingen steeds meer mensen geld besteden aan luxeproducten. Nederland werd een consumptiemaatschappij.

Maak vraag 10 en 11

Slide 34 - Tekstslide

Antwoorden vraag 10
10A)Het aantal personenauto’s in Nederland neemt fors toe. 
B) Mensen kunnen pas een auto kopen als ze daar het geld voor hebben. Na
het einde van de geleide loonpolitiek stegen de lonen. 
C) 
• Als er steeds meer auto’s gekocht worden, moeten deze ook gemaakt
worden. Dat betekent dat de industrie meer moet produceren.
• De auto-industrie maakt winst, maar ook bijvoorbeeld autodealers en
garagebedrijven, pompstationhouders enz hebben er voordeel van als er
meer auto’s verkocht worden.

Slide 35 - Tekstslide

Antwoorden vraag 11
11 A) 
De stofzuiger en de wasmachine zorgden dat er veel minder tijd nodig was voor huishoudelijk werk. De tijdwinst was bij de elektrische naaimachine en de koelkast een stuk kleiner.

B) Een heleboel handelingen die eerst met de hand werden gedaan, worden voortaan met behulp van elektrische apparaten gedaan.

Slide 36 - Tekstslide

Minder werk in de industrie
Twee redenen:
  • Sommige soorten industrie verdwijnen naar andere landen
  • Steeds meer mechanisatie / computergestuurde robots doen het werk.

Slide 37 - Tekstslide

Aantekening
Minder werk in de industrie
Na 1970 nam het aantal mensen dat in de Nederlandse industrie werkte af. Dat had twee oorzaken:
• Sommige soorten industrie verdwenen vrijwel helemaal uit Nederland.
• Mechanisatie van de industrie. 


Maak vraag 12

Slide 38 - Tekstslide

Antwoorden vraag 12
12A) 
1. Veel industrie werd naar lagelonenlanden verplaatst. 
2. De mechanisatie in de overgebleven industrie (vooral robots). 

B) Bron 53 hoort bij reden 2.

Slide 39 - Tekstslide

oliecrisis
1973 - Eerste oliecrisis (gevolg van oorlog in M-O)

Duidelijk wordt dat Nederland niet zonder olie kan!

1979 - Tweede oliecrisis, leidt tot hoge werkeloosheid en crisis in de economie.

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Aantekening
De oliecrisis


In 1973 was de eerste oliecrisis. Enkele Arabische landen weigerden toen om olie aan Nederland te leveren.
In 1979 kwam er een tweede oliecrisis. Het ging daardoor steeds slechter met de economie. Veel mensen werden werkloos.

Maak vraag 13 en 14 

Slide 43 - Tekstslide

Antwoorden vraag 13
13 A)
Zin B en E.

B) De jongeren die na de WOII waren geboren, hadden alleen toenemende welvaart meegemaakt. De ouderen waren opgegroeid in de crisisjaren en hadden WOII meegemaakt. Zij wisten uit eigen ervaring dat er soms moeilijke periodes zijn.

Slide 44 - Tekstslide

Antwoorden vraag 14
14
A) De Nederlandse regering deed in de jaren 1930 – 1935 weinig. Zij dacht dat
de economische problemen vanzelf zouden overgaan.

B) Dit was niet succesvol: de economische problemen werden groter.

C) De Nederlandse regering bemoeide zich in de jaren tachtig sterk met de
economie, bijvoorbeeld door veel geld te investeren.

D) Dit was niet succesvol: er gingen duizenden bedrijven failliet en er waren
honderdduizenden werklozen.

Slide 45 - Tekstslide

Handel en transport
  • minder plaats voor productie industrie
  • overstap naar handel en transport van goederen (net als in de Gouden Eeuw)
  • Meer mensen werken in de dienstverlening (banken, onderwijs, zorg)
  • WWW: economie is wereldwijd

Slide 46 - Tekstslide

Aantekening
Handel en transport


Nederland richt zich tegenwoordig vooral op handel en transport. Schiphol, de Rotterdamse haven, de Nederlandse banken en verzekeringsbedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse economie.
Deze 4 sectoren zijn erg afhankelijk van het buitenland. Gaat het in het buitenland slecht met de economie, dan heeft dat meteen gevolgen voor deze bedrijven. 



Maak vraag 15 en 16 (niet c)

Slide 47 - Tekstslide

Antwoorden vraag 15
15
A) 1 De strokartonindustrie was vooral gevestigd in de provincie Groningen.
 
 2. De katoenindustrie was vooral gevestigd in de provincie Overijssel.
 
 3. De wolindustrie was vooral gevestigd in de provincie Noord-Brabant.

B) minder / toe. 

C) 1. Noord-Holland 
 2. Zuid-Holland 

D) A

Slide 48 - Tekstslide

Antwoorden vraag 16
16 A) 1. twintigste, maakindustrie  
2. dertig, af  
3. wederopbouw, het Marshallplan  
4. afschaffen, toe, de consumptiemaatschappij  
 5. groeiende, industrie  
6. leeggeplunderd, in Duitsland te gaan werken  
7. met, verbeteren

B) De juiste volgorde: 2 – 6 – 3 – 5 – 4 – 7 – 1.  

Slide 49 - Tekstslide