Bijvoegelijke naamwoorden
1 / 17
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
de stoere piraat
het spannende avontuur
de stoere piraat
het spannende avontuur
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Quizvraag
Slide 3 - Tekstslide
Wat is in de volgende zin het bijvoeglijk naamwoord:
Mijn vader heeft een rode auto.
Mijn vader heeft een rode auto.
A
auto
B
rode
C
mijn vader
D
heeft
Slide 4 - Quizvraag
Vul in:
Wij hebben een ..... bal.
Wij hebben een ..... bal.
A
grote
B
groten
C
blauwe
D
blauwen
Slide 5 - Quizvraag
Vul in:
De juf heeft een ..... auto.
De juf heeft een ..... auto.
A
kleine
B
klein
C
kleinen
D
kleinste
Slide 6 - Quizvraag
Vul in:
Daan heeft een ..... bril.
Daan heeft een ..... bril.
A
mooi
B
mooie
C
mooien
D
mooiste
Slide 7 - Quizvraag
Vul in:
Dat is een ..... glijbaan!
Dat is een ..... glijbaan!
A
gaafe
B
gaven
C
gafe
D
gave
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
De oude vrouw zocht hout voor het vuur.
A
oude
B
hout
C
vrouw
D
vuur
Slide 10 - Quizvraag
In de winter hebben veel mensen last van de ijzige kou
A
winter
B
kou
C
mensen
D
ijzige
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
plastic
C
kleurige
D
koude
Slide 14 - Quizvraag
In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!
Slide 15 - Quizvraag
In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!
