Die Fälle (1, 3 und 4) in der DER- und EIN-Gruppe

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  • Grammatik C (Erklärung der-Gruppe und ein-Gruppe)
  • Machen: Aufgabe 9, 10, 11
  • Machen: Aufgabe Übungsblatt 
  • Fertig? Lektion 5 Aufgabe 1 und 2

Slide 2 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  • Grammatik D (Verben mit Nominativ, Dativ oder Akkusativ)
  • Lektion 5, besprechen Aufgabe 1 und 2
  • Machen: Aufgabe 8 und 9 (zusammen oder selbstständig)
  • Machen: Aufgabe 6, 7, 10, 12

Slide 3 - Tekstslide

DER-Gruppe
m
v
o
mv
1
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
3
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 4 - Tekstslide

EIN-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 5 - Tekstslide

..... (de) Mann schenkt ........ (de) Frau .......... (een) Rose (v).

Slide 6 - Open vraag

Anne geht mit ..........(haar) Freundin und ohne (haar) Freund in die Stadt.

Slide 7 - Open vraag

....... (deze) Junge gratuliert .........(zijn) Vater zum Geburtstag.

Slide 8 - Open vraag

Ontleden
De man geeft de vrouw een roos.
Der Mann schenkt der Frau eine Rose.

1e naamval (Nominativ) = onderwerp
3e naamval (Dativ) = meewerkend voorwerp
4e naamval (Akkusativ) = lijdend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

DER-Gruppe
m
o
mv
1
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
3
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 10 - Tekstslide

der Gruppe 1e en 4e naamval
De man houdt van de vrouw.     Deze man houdt van deze vrouw.
Der Mann liebt die Frau.               Dieser Mann liebt diese Frau.

De vrouw houdt van de man.     Deze vrouw houdt van deze man.
Die Frau liebt den Mann.              Diese Frau liebt diesen Mann.

Slide 11 - Tekstslide

EIN-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 12 - Tekstslide

EIN-Gruppe
bezittelijk voornaamwoorden
mijn - mein                            onze - unser
jouw - dein                             jullie - euer
zijn - sein                                hun - ihr
haar - ihr                                  uw - Ihr

Slide 13 - Tekstslide

ein Gruppe 1e en 4e naamval
Een vrouw houdt van een man.     
Eine Frau liebt einen Mann.

Zijn vrouw houdt van haar man.
Seine Frau liebt ihren Mann.
          


Slide 14 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
1e naamval 
3e naamval 
4e naamval
Onderwerp
lijdend voorwerp
Nominativ
Dativ
Akkusativ

Slide 15 - Sleepvraag

1e naamval
werkwoorden:  sein, bleiben, werden

Der Lehrer ist mein Dozent.

Slide 16 - Tekstslide

3e naamval
Voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, aus, zu

werkwoorden:  danken, gefallen, glauben, gratulieren, helfen, schmecken, gelingen, gehören, passen

Anna geht mit ihrem Freund ins Kino.
Peter hilft den Kindern.

Slide 17 - Tekstslide

4e naamval
Voorzetsels: durch, für, gegen, ohne, um

werkwoorden: fragen, bitten, es gibt, kosten, interessieren

Anne geht ohne ihre Freundin ins Kino
Er bittet den Lehrer um Hilfe.

Slide 18 - Tekstslide

Naamval
Stap 1: der of ein Gruppe?
Stap 2: mannelijk / vrouwelijk / onzijdig / meervoud?
Stap 3: voorzetsel of werkwoord .......... of functie in de zin?

De hond bijt een kat

............. Hund beißt ............ Katze

Slide 19 - Tekstslide

Ende der Präsentation

Slide 20 - Tekstslide

..... (de) Kellner bezahlt ........ (de) Kellner (m) .......... (de) Rechnung (v).

Slide 21 - Open vraag

Ich radle mit ........... (mijn) Helm (m) und ohne ............. (een) Flasche (v) Wasser.

Slide 22 - Open vraag

Der- und Ein-Gruppe im Nominativ, Dativ und Akkusativ

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Bruder hat ein neues Auto gekauft.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Die Schüler haben heute eine Prüfung.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Ich habe meiner Mutter Blumen gegeben.

Slide 26 - Open vraag

Ergänze:
Der Klub hat ein... jungen Fußballspieler gekauft.

Slide 27 - Open vraag

Ergänze:
Ein... Lehrer arbeitet viel.

Slide 28 - Open vraag

Ergänze:
Gestern sah ich d... Deutschlehrer in der Stadt.

Slide 29 - Open vraag

Ergänze:
D... Küste von Holland ist lang.

Slide 30 - Open vraag

Ergänze:
Hat Deutschland auch ein... lange Küste?

Slide 31 - Open vraag

Ergänze:
D... Verpackungen liegen auf dem Boden.

Slide 32 - Open vraag

Ergänze:
Er hat kein... Verpackungen weggeworfen.

Slide 33 - Open vraag

Ergänze:
Ich mag d... Fach Deutsch sehr.

Slide 34 - Open vraag

Ergänze:
Aber ein... Fach mag ich bestimmt nicht: Mathe.

Slide 35 - Open vraag

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Tante gibt d... Kinder... ein Buch.

Slide 36 - Open vraag

Ergänze:
Der Mann bezahlt d... Kellner die Rechnung.

Slide 37 - Open vraag

Ergänze:
Der Vater sagt d... Lehrerin, dass sein Sohn krank ist.

Slide 38 - Open vraag

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Lehrerin gibt d... Schüler.. die Hefte zurück.

Slide 39 - Open vraag

Ergänze:
Sie erzählt d... Mädchen ein Märchen.

Slide 40 - Open vraag

Ergänze:
Er schickt d... Eltern ein... Karte aus Berlin.

Slide 41 - Open vraag

Ergänze:
Gibst du d... Mädchen d... Adresse?

Slide 42 - Open vraag

Ergänze:
Er bezahlt d... Taxifahrer d... Fahrt

Slide 43 - Open vraag

Ergänze:
Hast du d... Freundin ein... Geheimnis erzählt?

Slide 44 - Open vraag

Ich habe mein.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 45 - Open vraag

Vater gibt d..... Kindern nur wenig Taschengeld.

Slide 46 - Open vraag

(de) ………………… Schüler haben das Fest besucht.

Slide 47 - Open vraag

Unser Haus hat (geen) ………………… Garten(m).

Slide 48 - Open vraag

(Ons) ………………… Dorf(o) hat leider keinen Supermarkt.

Slide 49 - Open vraag

Kalle hat noch (geen) ………………… Spiel(o) verloren.

Slide 50 - Open vraag

(het) ………………… Kind bekommt ein Geschenk.

Slide 51 - Open vraag

Meine Mutter hat (haar) ………………… Einkaufsliste vergessen.

Slide 52 - Open vraag

Wir müssen (de) ………………… Preise vergleichen.

Slide 53 - Open vraag