Paragraaf 10.2 - Zwanger en bevallen

10.2 Zwanger en bevallen
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen hoe een zwangerschap ontstaat
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

10.2 Zwanger en bevallen
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen hoe een zwangerschap ontstaat

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 10.1

Slide 2 - Tekstslide

Hiernaast staat een tekening van het mannelijk geslachtsorgaan.

Welke nummers geven de prostaat en de zaadballen aan?

A
prostaat = 5 zaadbal =3
B
prostaat = 2 zaadbal =3
C
prostaat = 3 zaadbal =5
D
prostaat = 3 zaadbal =6

Slide 3 - Quizvraag

Welke organen maken een bestanddeel van sperma?
A
Alleen de zaadballen
B
Zaadballen en prostaatklier
C
Zaadballen, prostaatklier en zaadblaasjes
D
Zaadballen, bijballen, prostaatklier en zaadblaasjes

Slide 4 - Quizvraag

Waar vindt de bevruchting plaats?
A
In de eirstokken
B
In de baarmoeder
C
In de eileider
D
In de vagina

Slide 5 - Quizvraag


eierstok is?
A
nummer 1
B
nummer 3
C
nummer 8
D
nummer 10

Slide 6 - Quizvraag

Wat gebeurt er hier in de eierstok?
A
Acne
B
Follikelrijping
C
Menstruatie
D
Ovulatie

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel eierstokken heeft een vrouw?
A
1
B
2
C
3
D
Geen.

Slide 8 - Quizvraag

De menstruatiecyclus: Op welke dagen kun je de ovulatie en menstruatie verwachten?
A
Ovulatie 14, Menstruatie 28
B
Ovulatie 20, Menstruatie 29
C
Ovulatie 14, Menstruatie 29
D
Ovulatie 7, Menstruatie 28

Slide 9 - Quizvraag

Na de menstruatie wordt het baarmoederslijmvlies weer dikker
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Een menstruatie duurt gemiddeld
A
5 dagen
B
1 week
C
14 dagen
D
28 dagen

Slide 11 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel is dit?
A
prikpil
B
hormoonstaafje
C
spiraaltje
D
nuvaring

Slide 12 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Prikpil
B
Condoom
C
Nuvaring
D
De pil

Slide 13 - Quizvraag

Wat is dit voorbehoedsmiddel?
A
Vrouwencondoom
B
Nuva
C
Spiraaltje
D
Condoom

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

10.2 Zwanger en bevallen
Wanneer is een vrouw zwanger?

  1. Bevruchting
    - de kern van een zaadcel en de kern van een eicel smelten samen
    - bevruchting vindt plaats in de eileider, na de eisprong
    - als 1 zaadcel binnen is, dan buitenste laag eicel ondoordringbaar
  2. Celdeling
    - eicel bevat voedingsstoffen voor celdeling van bevruchte eicel
  3. Innesteling
    - ong. 6 dagen na bevruchting nestelt klompje cellen zich in de baarmoeder
    - (bron 1/blz. 24) nu is een vrouw zwanger



Slide 17 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 18 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen hoe de baby zich in de baarmoeder ontwikkelt
  • Je kunt manieren beschrijven om een baby in de baarmoeder te onderzoeken

Slide 19 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Hoe ontwikkelt de baby zich in de baarmoeder?

  • De eerste 12 weken
    - alle organen ontstaan > ontwikkeling
    - het ongeboren kindje heet nu een embryo
  • Van week 12 tot geboorte
    - na 12 weken ziet het kindje eruit als een mensje, maar heel klein
    - vanaf 12 weken vindt er alleen nog maar groei plaats
    - het ongeboren kindje heet nu een foetus

  • Het kindje zit in de buik in vruchtwater met vruchtvliezen eromheen
  • Het vruchtwater beschermt de foetus tegen stoten
  • De plaats waar de embryo is ingenesteld > placenta of moederkoek
  • Placenta/moederkoek > hieruit krijgt de foetus voedingsstoffen en zuurstof via de navelstreng



Slide 20 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Placenta en navelstreng

  • De navelstreng bestaat uit verschillende bloedvaten > verbonden met de placenta
  • In de placenta vertakken die bloedvaten tot haarvaten
  • Het bloed stroomt daar dicht langs het bloed van de moeder
  • Doordat de wanden erg dun zijn vindt hier uitwisseling van stoffen plaats:
    - via navelstrengader > voedingsstoffen en zuurstof vanuit moeder naar kind
    - via navelstrengslagader > afvalstoffen en koolstofdioxide vanuit kind naar moeder
  • Schadelijke stoffen (alcohol, medicijnen, drugs, ziekteverwekkers) kunnen ook door  wanden heen naar kind > kan leiden tot een miskraam > na 12 weken neemt de kans op een miskraam af

Slide 21 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 22 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Waarom laten zwangere vrouwen de baby onderzoeken?

Onderzoek aan baby voor geboorte > prenataal onderzoek
  • Echo
    - via een echo kun je de foetus zien op een computerscherm
    - het hartje kun je horen kloppen
  • Vlokkentest (extra onderzoek bij kans op erfelijke aandoeningen)
    - arts zuigt met een naald cellen van de embryo uit de placenta op
    - controleren op syndroom van Down
  • Vruchtwaterpunctie (extra onderzoek bij kans op erfelijke aandoeningen)
    - arts zuigt met een naald een beetje vruchtwater op uit de baarmoeder
    - in het vruchtwater zitten cellen van de embryo

  • Erfelijke aandoening geconstateerd? Eventueel een abortus overwegen



Slide 23 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt beschrijven hoe een bevalling gaat
  • Je kunt uitleggen hoe een eeneiige en twee-eiige tweeling ontstaat

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

10.2 Zwanger en bevallen
Hoe gaat de bevalling?

  • Na ongeveer 40 weken (9 maanden) > bevalling
  • Enkele weken voor geboorte begint de indaling > hoofdje van baby ligt naar beneden
  • Bevalling gaat in drie fasen:
    - ontsluiting
    - uitdrijving
    - nageboorte
  • Keuze voor keizersnede:
    - Kindje ligt verkeerd om
    - Placenta ligt voor baarmoedermond of bekken te nauw


Slide 26 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Bevalling in drie fasen

  1. Ontsluiting
    - door weeën gaat baarmoedermond open
    - weeën > sterke samentrekkingen van spieren in baarmoederwand
    - vlak voor de ontsluiting breken de vruchtvliezen en loopt vruchtwater via de vagina weg
  2. Uitdrijving
    - sterke weeën, de persweeën, duwen de baby door de vagina naar buiten
  3. Nageboorte
    - door één of meerder (na)weeën komt de placenta met de vruchtvliezen en resten van de navelstreng naar buiten.

Slide 27 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen
Hoe ontstaat een tweeling?

  • Eeneiige tweeling
    - ontstaan uit één eicel, splitst zich in tweeën tijdens het delen
    - soms één placenta en dezelfde vruchtvliezen
    - embryo’s hebben dezelfde erfelijke informatie
    - altijd zelfde geslacht en lijken sprekend op elkaar

  • Twee-eiige tweeling
    - twee eicellen komen tegelijk vrij (eisprong)
    - twee eicellen worden bevrucht
    - altijd twee placenta’s en eigen vruchtvliezen
    - kan verschillende geslachten zijn
    - erfelijke informatie net zo verschillend als broers en zussen

Slide 28 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 29 - Tekstslide