Fictie: tijd

Doelen
1. Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie
2. Ik weet welke genres er zijn
3. Ik ken de verschillen van een flat- en een round character
4. Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
5.Ik kan flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

4. 
5


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Doelen
1. Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie
2. Ik weet welke genres er zijn
3. Ik ken de verschillen van een flat- en een round character
4. Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
5.Ik kan flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

4. 
5


Slide 1 - Tekstslide

fictie en non-fictie
Fictie:
  • verzonnen gebeurtenissen, personages in boeken of films
  • doel: lezer vermaken, ontroeren, aan het denken zetten
Non-fictie:
  • teksten die niet zijn verzonnen, zoals teksten uit kranten, tijdschriften
  • doel: lezer informeren of iets leren

Slide 2 - Tekstslide

 Genres (verhaalsoort)

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor
  • drama
  • romantiek


Slide 3 - Tekstslide

Genres 
  • Sommige boeken hebben meerdere genres

Slide 4 - Tekstslide

round character

Slide 5 - Tekstslide

Round character
Een round character is een goed uitgewerkt personage. 
De hoofdpersoon is een round character en maakt een ontwikkeling door. 

Slide 6 - Tekstslide

Round en flat character
Er zijn twee mogelijkheden wat betreft het karakter van de personages


Slide 7 - Tekstslide

chronologisch - niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurt is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 8 - Tekstslide

vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bijvoorbeeld: twee minuten - twee jaar).


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).

Slide 9 - Tekstslide

Flash forward - Flash back
Flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

Flashback: wanneer een personages terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Doelen
1. Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie
2. Ik weet welke genres er zijn
3. Ik ken de verschillen van een flat- en een round character
4. Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
5.Ik kan flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

4. 
5


Slide 12 - Tekstslide