Fictie

Leesboeken
Fictie en non-fictie
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Leesboeken
Fictie en non-fictie
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen

Slide 1 - Tekstslide

Welk boek heb jij voor het laatst gelezen en waarom moeten je klasgenoten dit boek wel of niet gaan lezen?

Slide 2 - Open vraag

Fictie of non-fictie
Fictie betekent verzonnen. Een schrijver heeft een verhaal bedacht. De personen uit het verhaal bestaan niet echt en de gebeurtenissen in het verhaal zijn niet echt gebeurd.

Non-fictie betekent niet verzonnen. Een schrijver schrijft over personen die echt bestaan en gebeurtenissen die echt gebeurd zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Welk boek is non-fictie?
A
Knolpower (Een boek van Enzo knol over zijn leven als vlogger.)
B
Spijt (Een boek van Carry Slee over een jongen die gepest wordt.)

Slide 4 - Quizvraag

Realistisch
Sommige verhalen zijn verzonnen, maar wel realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren.
Bijvoorbeeld het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een geloofwaardig, realistisch verhaal. 

Andere verhalen zijn verzonnen, maar niet realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, kan in het echt niet gebeuren.
Bijvoorbeeld een verhaal waarin dieren met elkaar praten. Dat is niet geloofwaardig.

Slide 5 - Tekstslide

Welke van de volgende boeken zijn realistisch?
A
Razend (Carry Slee)
B
Donald Duck
C
Harry Potter (J.K. Rowling)
D
Hoe overleef ik de brugklas? (Francine Oomen)

Slide 6 - Quizvraag

Welke beoordelingswoorden ken jij?

Slide 7 - Woordweb

Beoordelingswoorden
Als je je mening moet geven over een verhaal, boek of film gebruik je beoordelingswoorden.
spannend - saai
leerzaam - niet leerzaam
grappig - droevig
zet me aan het denken - doet me niets 
kinderachtig - voor mijn leeftijd
moeilijk - makkelijk
vlot verteld - langdradig

Slide 8 - Tekstslide

Soorten verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
  • realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren. 
  • fantasieverhalen (niet-realistische verhalen): wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid niet gebeuren.
 

Slide 9 - Tekstslide

Verhaalsoorten/genre
Hiernaast zie je verschillende soorten verhalen.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten horen.

Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen.

Slide 10 - Tekstslide

Welke verhaalsoorten/genres zijn vaak fantasieverhalen?

Slide 11 - Open vraag

Van welke verhaalsoorten houd jij?
Soms is het lastig om te ontdekken waar je van houdt. Je kunt de volgende tips gebruiken: 
  • vraag aan je klasgenoten welke boeken zij mooi vinden;
  • vraag aan je docent Nederlands welk boek hij/zij jou aanraadt;
  • vraag in de bibliotheek om advies;
  • bekijk in de bibliotheek verschillende boeken. Kijk naar de kaft en lees de achterkant;
  • kijk op internet (kunnen we hier voorbeelden van sites/apps noemen?).

Slide 12 - Tekstslide

Hoe maakt een schrijver een verhaal spannend?
  1. Geheim of raadsel
  2. Spannende/griezelige omgeving, geluiden en personen.
  3. Gevaarlijke situaties
  4. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel.
  5. Je krijgt een vermoeden over de afloop, maar klopt dit vermoeden ook?
  6. Onverwachte gebeurtenis
  7. Cliffhanger

Slide 13 - Tekstslide

Lees onderstaand fragment
'Met zwaailicht giert de ambulance de hoek om. Hij stopt vlak voor hen. Twee ziekenbroeders springen eruit. Ze rennen naar de achterkant van de auto, tillen een brancard naar buiten en lopen haastig langs de portier naar binnen. ‘Opzij allemaal!’ De portier duwt een aantal jongens en meisjes naar achteren. ‘Zo meteen kunnen ze er niet door’ Iedereen praat erover. ‘Misschien valt het wel mee,’ zegt een meisje. ‘Denk dat maar niet,’ horen ze een jongen zeggen. ‘Ik kom er net vandaan. Ze hebben haar in de WC gevonden, helemaal bewusteloos. Er was geen leven in te krijgen. Ze hebben het zelfs met emmers water geprobeerd.’ '

Slide 14 - Tekstslide

Welke truc heeft de schrijver gebruikt om dit fragment spannend te maken?

Slide 15 - Open vraag

Verhalen over vroeger
Verhalen die over vroeger gaan, spelen zich vaak af in de prehistorie of in de middeleeuwen of in de Tweede Wereldoorlog. 
In deze verhalen doen de personen andere dingen dan de personen in onze tijd doen. Ze praten anders met elkaar en gebruiken ander spullen.

Slide 16 - Tekstslide

Lees onderstaand fragment
'Hij wil Maartje van alles vragen over de stad, maar dan dringt ineens tot hem door wat ze nog meer zei en hij vraagt: ‘Waarom woon je daar niet meer?’
Maartje legt de Jodenster op haar hand, strijkt die zorgvuldig glad en schuift de ster voorzichtig terug in de doos. ‘Ik moet hier blijven tot de oorlog voorbij is. Maar niemand mag weten dat ik Joods ben, anders word ik hier weggehaald door de moffen en naar Duitsland gebracht. En dan gaan oom Bart en tante Berb de gevangenis in.'

Slide 17 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit fragment zich af en waaraan herken je dat?

Slide 18 - Open vraag

Hoofdpersonen
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal.
Van hem of haar kom je heel veel te weten:
  • wat voor karakter ze hebben: slim, jaloers, eigenwijs, enz;
  • hoe ze eruit zien: kleur haar, soort kleding, enz;
  • wat ze denken en voelen;
  • hoe ze met problemen omgaan.

Slide 19 - Tekstslide

Karakter van personen
Als je het karakter van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je bijvoorbeeld de volgende woorden gebruiken:
geduldig - ongeduldig
aardig - gemeen
slim - dom
gelukkig - ongelukkig
doorzetter - iemand die snel de moed opgeeft
netjes - slordig
verlegen - brutaal

Slide 20 - Tekstslide

Uiterlijk van personen
Als je het uiterlijk van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je denken aan:
  • kleur en lengte van het haar
  • soort kleding
  • huidskleur


Slide 21 - Tekstslide

Schrijf een naam van een hoofdpersoon uit een boek, film of tv-serie op en omschrijf kort zijn/haar karakter en uiterlijk.

Slide 22 - Open vraag

Opdracht 2
Wat betekenen de volgende pictogrammen? 
Kies uit: spannend verhaal -  verhaal over geschiedenis - griezelverhaal - romantisch verhaal - sportverhaal - sprookje. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Denken, delen, uitwisselen
1. Denk na over wat je allemaal hebt geleerd in deze les. Wat weet je nog, wat heb je onthouden?  (1 minuut)

2. Deel dit nu met degene die naast je zit. Vertel hem/haar wat je nog weet, wat je hebt onthouden. (2 minuten)

3. Wissel dit uit met de klas. Bespreek met de klas wat jullie vooral onthouden hebben. Wat vind je nog moeilijk? 

Slide 25 - Tekstslide

Hoe noem je een hoofdpersoon die een karakterontwikkeling doormaakt?
A
Round character
B
Flat character
C
Full character
D
First character

Slide 26 - Quizvraag

Personen met een flat character
A
zijn meestal hoofdpersonen
B
zijn meestal bijpersonen
C
ontwikkelen zich
D
je weet veel van hun karakter

Slide 27 - Quizvraag

Een hoofdpersoon kan als volgt beschreven worden.....
A
Bij-figuur
B
flat character
C
round character
D
figurant

Slide 28 - Quizvraag

Hoe noem je het als een verhaal verteld wordt in de volgorde waarin het gebeurd is?
A
flashback
B
regulier
C
chronologisch

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van een open einde?
A
het verhaalprobleem is opgelost
B
een aantal zaken blijven onopgelost.
C
Je kunt zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan
D
En ze leefden nog lang en gelukkig

Slide 30 - Quizvraag

Spanning in een verhaal
Heb jij enig idee hoe een schrijver zijn tekst spannend kan maken?

Slide 31 - Tekstslide

Spanning in een verhaal
Om spanning op te wekken kan een schrijver verschillende trucjes gebruiken: 
- Hij kan de gebeurtenissen in een spannende ruimte af te laten spelen; 
- Hij kan de spanning opbouwen door met de tijd te spelen en belangrijke gebeurtenissen uit te stellen; 
- Hij kan de lezer meer laten weten dan de hoofdpersoon; 

Slide 32 - Tekstslide

Spelen met tijd 
Een andere manier om spanning op te bouwen is door te spelen met tijd. Als je niet alle gebeurtenissen op chronologische volgorde laat plaatsvinden, kan een terugblik spanning opwekken. 

Bedenk dus goed in welke volgorde je de gebeurtenissen uit het verhaal wilt laten plaatsvinden. 

Slide 33 - Tekstslide

Chronologie
In een verhaal vinden vaak meerdere gebeurtenissen plaats. Vaak kiest de schrijver ervoor om deze gebeurtenissen te beschrijven in de volgorde waarin ze gebeurd zijn: de chronologische volgorde

De schrijver kan deze volgorde ook aanpassen door gebruik te maken van flashbacks en flash forwards. Hierin beschrijft hij de gebeurtenissen niet in de volgorde waarin ze zijn gebeurd. 

Slide 34 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd
Een andere manier waarop de schrijver met de tijd kan spelen, is door te versnellen of te vertragen. Hierbij is het van belang dat je weet wat de verteltijd en wat de vertelde tijd inhouden. 

Verteltijd: de tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen; 
Vertelde tijd: de tijd die de gebeurtenissen in het verhaal in beslag hebben genomen. 

Slide 35 - Tekstslide

Versnellen en vertragen
Als een schrijver versnelt, dan is de vertelde tijd langer dan de verteltijd: er is vaak sprake van tijdsprongen. 

Als een schrijver vertraagt, dan is de vertelde tijd korter dan de verteltijd. Dit gebeurt vaak in spannende passages. 

Slide 36 - Tekstslide

Beschrijving van de ruimte
De ruimte waarin de gebeurtenissen zich afspelen kan deze gebeurtenissen versterken. 

Om de ruimte in te zetten om een bijdrage te leveren aan het verhaal, beschrijf je hem zo uitgebreid mogelijk. Denk hierbij aan de temperatuur, de staat van de gebouwen, of het donker of licht is, wat voor weer het is enzovoorts. 

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht
Geef bij elk van de volgende gebeurtenissen een duidelijke beschrijving wat voor ruimte erbij past --> door je beschrijving, kan iemand anders jouw beschreven ruimte voor zich zien. Denk aan: voorwerpen, geluiden, weer/seizoenen, tijdperken en culturen.

1) een romantisch diner
2) een crematie
3) een riddergevecht
4) een roofoverval
5) een bevalling

timer
15:00

Slide 38 - Tekstslide

Beschrijf nu zelf twee ruimtes
Beschrijf nu zelf hoe een verhaalpersonage twee ruimtes kan ervaren. 

De eerste ruimte is een ruimte waarin het personage zich niet op zijn gemak voelt. 

In de tweede ruimte voelt het personage zich ontzettend op zijn gemak. 
Gebruik voor beide beschrijvingen minstens vijf zinnen. 
timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide

Spelen met tijd
Een andere manier om de tijd te gebruiken om spanning op te wekken, is door spannende passages uitgebreid en in detail te beschrijven. Op deze manier is de tijd die je erover doet om het fragment te lezen (verteltijd) langer dan de gebeurtenissen in werkelijkheid duren (vertelde tijd). 

Hoe zou je dit soort 'slow motion' teweeg kunnen brengen? 

Slide 40 - Tekstslide

Tijd in een verhaal
Een schrijver probeert zijn verhaal altijd zo aantrekkelijk mogelijk te maken, bijvoorbeeld door de tekst spannend te maken. 

Hierbij kan hij de lezer manipuleren door trucjes uit te halen met de tijd in het verhaal. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. 

Slide 41 - Tekstslide

Spanning opbouwen met tijd & ruimte

Verder met fictie

Slide 42 - Tekstslide