Grammatica H3 les 2* - 2M3

di. 11 jan. - 2m3 - 4e uur
meewerkend voorwerp
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

di. 11 jan. - 2m3 - 4e uur
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Voor de vakantie
  • H1 Grammatica zinsdelen blz. 28-29 Zinnen in zinsdelen verdelen 
  • 1e deel van H3 Werkwoordelijk gezegde blz. 80-81
Deze week
  • 2e deel vanH3 Grammatica zinsdelen blz. 80-81  Lijdend voorwerp
  • H4 Grammatica zinsdelen blz. 106-107 Meewerkend voorwerp
  • H5 Grammatica zinsdelen blz. 132-133 Bijwoordelijke bepaling
Volgende week: 
  • herhalen Grammatica zinsdelen H1, H3, H4 en H5

>> GPW-stof: Grammatica zinsdelen H1, H3, H4 en H5 <<

Slide 2 - Tekstslide

Programma deze les
  • Herhalen stappenplan + lijdend voorwerp
  • Bespreken opdr. 5 blz. 81
  • Uitleg meewerkend voorwerp
  • Klassikaal en zelfstandig oefenen met zinnen ontleden

Slide 3 - Tekstslide

H1: Stappenplan ontleden
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) 
  2. Verdeel de zin in zinsdelen
  3. Zoek het onderwerp (ow)  
  4. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg)
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv) 

Ik /geef/ oma/ een grote bos bloemen/ voor haar verjaardag.
                      

Slide 4 - Tekstslide

H3: wg & Lijdend voorwerp
Met het wg hebben we voor de vakantie veel geoefend bij Plot26.
Het lijdend voorwerp ken je nog uit de brugklas:
  • Het lv komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' of waarin iets/iemand iets 'meemaakt'.
Zo vind je het lijdend voorwerp:
  • Noteer het ow en het wg.
  • Stel de vraag Wat (Wie) + wg + ow?
  • Het antwoord op deze vraag is het lv
!!Het lv begint nooit met een vz (aan, achter, bij, in, met, naast, onder, op enz.

Slide 5 - Tekstslide

aan het en te direct vóór het ww horen bij het wg
  • Zij is buiten aan het voetballen.   wg = is aan het voetballen
  • De baby is aan het huilen.   wg = is aan het huilen
  • maar: In de trein zit ik het liefst aan het gangpad.  wg = zit

  • Hij staat daar te kletsen met Rob.   wg = staat te kletsen 
  • Oma zit te breien op de bank.   wg = zit te breien
  • maar: Ik vind dat cadeau veel te duur.   wg = vind

Slide 6 - Tekstslide

Dus: als aan het en te direct vóór het wg staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde (wg).

Slide 7 - Tekstslide

Bespreken opdracht 5 blz. 81

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
1. Mijn moeder /zit /een skypegesprek /te voeren/ met haar zus in Spanje
  1. pv = zit
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = Mijn moeder
  4. wg = zit te voeren
  5. lv = een skypegesprek

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
2. Met een grote sprong/ probeerde/ Dylana's pony /over de sloot/ te springen
  1. pv = probeerde
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = Dylana's pony
  4. wg = probeerde te springen
  5. lv = X

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
3. Volgens de conducteur/ komt /deze trein/ te laat /aan/ in Weesp
  1. pv = komt
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = deze trein
  4. wg = komt ... aan
  5. lv = X

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
4. Vanwege zijn lange benen/ wil/ Ben/ in de bioscoop/ aan het gangpad /zitten
  1. pv = wil
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = Ben
  4. wg = wil zitten
  5. lv = X

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
5. Ben/ je /zo laat /nog /huiswerk/ aan het maken? 
  1. pv = Ben
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = je
  4. wg = ben aan het maken
  5. lv = huiswerk

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 5 blz. 81
6. Alex en Jasper /liepen/ op te scheppen/ over hun beroemde vaders. 
  1. pv = liepen
  2. Verdeel de zin in zinsdelen.
  3. ow = Alex en Jasper
  4. wg = liepen op te scheppen
  5. lv = X

Slide 14 - Tekstslide

Doel 2e deel v.d. les:

 Ik kan de zin in zinsdelen verdelen; ik kan de pv, het ow, het wg, het lv en het mv vinden en aanwijzen in de zin.

Slide 15 - Tekstslide

Theorie

gezegde: alle werkwoorden uit de zin

onderwerp: wie (wat) + gezegde?

lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp?


meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.


Slide 17 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn tante een grote bos bloemen geven.
  • Ik / wil / aan mijn tante / een grote bos bloemen / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een grote bos bloemen (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een grote bos bloemen geven? aan mijn tante
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn tante een grote bos bloemen geven. --> meew. voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp. 
  • Als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er GEEN meewerkend voorwerp in de zin staan.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen NIET met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na
  • Bij een meewerkend voorwerp moet aan of voor weggelaten kunnen worden (of kunnen worden toegevoegd).

Slide 19 - Tekstslide

In welke zin is [aan/voor oma] GEEN meewerkend voorwerp?


A
Ik maak een tekening voor oma.
B
Ik geef aan oma een cadeau.
C
Ik denk vaak aan oma.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in deze zin?

Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp (ow) in deze zin?

Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
hebben mij aangeraden
D
hebben aangeraden

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin?


Deze film hebben mijn vriendinnen mij aangeraden.
A
Deze film
B
hebben
C
mijn vriendinnen
D
mij

Slide 25 - Quizvraag

Huiswerk wo. 12 jan.
Maak opdracht 4 op blz. 107

Slide 26 - Tekstslide

opdracht 4 blz. 107
  1. Loubna schonk voor iedereen een beker chocolademelk in.
  2. Aan wie zal ik mijn oude fiets verkopen?
  3. De verhuizers mochten de verhuisauto parkeren voor de oprit van de buren.
  4. De scheidsrechter gaf Jonathan vlak voor de rust een gele kaart.
  5. Op zijn moeders verjaardag heeft Levi een bos bloemen voor haar gekocht.
  6. Voor de Hema was een man aan het trommelen voor een enthousiast publiek.

Slide 27 - Tekstslide