Herhaling H9 en jaarafsluiting

Wat gaan we doen?
bespreken SE 3 tentamen
Herhaling H9 
Jaarafsluiting

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
bespreken SE 3 tentamen
Herhaling H9 
Jaarafsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenstof Biologie 
  • Hoofdstuk 1 ‘Organismen uit vier rijken’
  • Hoofdstuk 3 ‘Organismen leven samen’
  • Hoofdstuk 4 ‘Waarnemen en reageren’
  • Hoofdstuk 5 ‘Gedrag’
  • Hoofdstuk 7 ‘Ademen en eten’
  • Hoofdstuk 8 ‘Bloed’
  • Hoofdstuk 9 ‘Afweer en bescherming’
  • Hoofdstuk 10 ‘Voortplanting’
  • Hoofdstuk 11 ‘Erfelijkheid’
  • Hoofdstuk 12 ‘Evolutie’

Woensdag 21 mei
13:30 - 15:30
Examenprogramma:
https://www.examenblad.nl/system/files/exam-document/2024-09/syllabus-biologie-vmbo-2025-versie-2.pdf
Kijk op de studiewijzer (magister) voor meer tips!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

boek blz 167 + 168 + 169

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een:
- Antigeen
- Antistof
- Geheugencel 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

boek blz 168 + 169

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

boek blz 168 + 169

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boek blz 175

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

blz 178 boek

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer heb je welk bloedonderdeel nodig?
Rode bloedcellen: Patiënt met veel bloedverlies. Of ernstige vorm bloedarmoede.
Bloedplasma: (zitten stollingseiwitten in en antistoffen) Ernstige brandwonden/infecties
Bloedplaatjes: Leukemie (bloedkanker) dan heb je te weinig bloedplaatjes en dus snel bloedingen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak onderscheid
Bloedgroep bepaling (je kijkt welke bloedgroep de persoon heeft door te kijken naar de antigenen op de rode bloedcellen EN antistoffen in het bloed)

Bloeddonor ( je kijkt welke antigenen hij op de rode bloedcellen heeft)

Bloedontvanger (je kijkt welke antistoffen hij in zijn bloed geeft)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je bloed geeft, dan geef je alleen de rode bloedcellen!!
antigenen op de rode bloedcellen
antigeen A
antigeen B
antigeen A en B
geen antigeen A geen antigeen B

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klontering!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap voor stap
1. Leg twee druppels bloed op een schaaltje
2. Druppel op de eerste antistof A en op de tweede antistof B
3. Gaat het bloed klonteren dan is het de bloedgroep met antistof waar tegen je gedruppeld hebt. 

(4. Gaat het bloed klonteren bij de Rhesusfactor dan is de bloedgroep Rhesus Positief , dus +)
hoe bepaal je welke bloedgroep een persoon heeft?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klontering: 
De toegevoegde antistoffen koppelen zich aan de antigenen op de rode bloedcellen. Dus hebben een match

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resusfactor
Resusantigenen

- Rh+ als je het resusantigeen 
hebt op je bloedcellen.

- Rh- als je geen resusantigeen
hebt op je bloedcellen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resusfactor
Welke antistoffen
zitten er 
in het bloed?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resusfactor
Rhesus negatief kan wel aan rhesus positief geven. 

Nogmaals: Als bloeddonor geef je alleen de rode bloedcellen!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen bloedgroepbepaling
https://www.bioplek.org/animaties/bloedgrbepalingx/index.html 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

een resusnegatieve moeder maakt antistoffen tegen het bloed van een resuspositieve baby.

Marit is door een hond gebeten ze haalt een serum-injectie tegen tetanus.
Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immunisatie, passief
B
kunstmatige immunisatie, actief
C
natuurlijke immunisatie, actief
D
kunstmatige immunisatie, passief

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke van de 4 rode bloedcellen hoort bij bloedgroep AB?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Het groene pijltje stelt antigeen A voor.
Het paarse rondje stelt antigeen B voor.
 
Bij welke rode bloedcel(len) kun je geen antistoffen  terugvinden?
A
1
B
2
C
4
D
1 en 4

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat maken de witte bloedcellen als iemand met bloedgroep AB- in aanraking komt met bloedgroep O- ?
A
Anti-B
B
Anti-A
C
Anit-A & Anti-B
D
Er worden geen antistoffen gemaakt.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Julia laat testen welke bloedgroep ze heeft. 
Ze nemen een druppel bloed en druppelen hier anti-A en anti-B in. Ze zien dat haar bloed klontert bij als er anti-B in komt, bij anti-A gebeurd er niets.
Welke bloedgroep heeft ze?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


René laat zich ook testen.
Ze nemen een druppel bloed en druppelen hier anti-A en anti-B in. Ze zien dat haar bloed niet gaat klonteren (zie afbeelding) Welke bloedgroep heeft René?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mensen met suikerziekte kunnen worden geholpen door een alvleeskliertransplantatie. Na een transplantatie bestaat echter het risico dat het donororgaan afgestoten wordt. Bij zo’n afstotingsreactie zijn antigenen en antistoffen betrokken. Geef aan van wie de antigenen en de antistoffen zijn.
A
Antigenen = donor Antistoffen = donor
B
Antigenen = ontvanger Antistoffen = ontvanger
C
Antigenen = donor Antistoffen = ontvanger
D
Antigenen = ontvanger Antistoffen = donor

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies