Les 4 Vermogen & energie

les 4
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

les 4

Slide 1 - Tekstslide

Als in een serieschakeling één lampje stuk gaat, dan:
A
blijft de rest gewoon branden.
B
gaan alle lampjes uit.
C
gaat de rest iets sterker branden.
D
gaat de rest iets zwakker branden.

Slide 2 - Quizvraag

Frits repareert de schakeling van afbeelding 11. Hij neemt twee gelijke lampjes en meet
de stroomsterkte door lampje A. Die blijkt 1,5 A te zijn
A
0,75 A
B
1,5 A
C
3 A

Slide 3 - Quizvraag

Welke schakeling zie je hier getekend?

Slide 4 - Open vraag

Nakijken


opdracht 2 t/m 8 blz. 160 t/m 162 
Opdracht 9c t/m 12 blz. 163

Slide 5 - Tekstslide

leerdoelen
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer
elektrische energie verbruikt.
4.4.4 Je kunt het energieverbruik van een apparaat berekenen.

Slide 6 - Tekstslide

Vermogen
De elektrische energie die een apparaat verbruikt is het vermogen. Ook wel de energie die een apparaat per seconde verbruikt.​
Wordt uitgedrukt in Watt (W)​

Slide 7 - Tekstslide

Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. Bij een mobiele telefoon neemt het
vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet. Als de telefoon
op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. Andere apparaten hebben wel een
constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.

Slide 8 - Tekstslide

Watt (W) of kilowatt (kW)

Bij klein verbruik, gebruik je watt (W) bij een groot verbruik kilowatt (kW);​

Kilo betekent 1000 dus kilowatt = 1000 watt​

Slide 9 - Tekstslide

Omrekenen
Omrekenen doe je zo:
1 kW = 1000 W   (x1000)
1 W = 0,001 kW   (:1000)

Slide 10 - Tekstslide

SPANNING EN STROOMSTERKTE
Het vermogen van een apparaat hangt af van twee factoren:
1 de spanning waarop het apparaat werkt;
2 de stroomsterkte die door het apparaat loopt.

Slide 11 - Tekstslide

Vermogen berekenen
vermogen = spanning × stroomsterkte

W= V x A

• het vermogen in watt (W);
• de spanning in volt (V);
• de stroomsterkte in ampère (A)

Slide 12 - Tekstslide

huiswerk


opdracht  1 t/m  13 maken
BLZ 169 - 173

Slide 13 - Tekstslide