Les 4 Vermogen & energie

H4.5 Energie en vermogen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4.5 Energie en vermogen

Slide 1 - Tekstslide

Als in een serieschakeling één lampje stuk gaat, dan:
A
blijft de rest gewoon branden.
B
gaan alle lampjes uit.
C
gaat de rest iets sterker branden.
D
gaat de rest iets zwakker branden.

Slide 2 - Quizvraag

Frits repareert de schakeling van afbeelding 11. Hij neemt twee gelijke lampjes en meet
de stroomsterkte door lampje A. Die blijkt 1,5 A te zijn
A
0,75 A
B
1,5 A
C
3 A

Slide 3 - Quizvraag

Welke schakeling zie je hier getekend?

Slide 4 - Open vraag

Nakijken


opdracht 2 t/m 8 blz. 160 t/m 162 
Opdracht 9c t/m 12 blz. 163

Slide 5 - Tekstslide

Onthoud
In een serieschakeling zitten alle apparaten in één stroomkring.
Een serieschakeling werkt alleen als:
• alle apparaten aanstaan;
• alle apparaten heel zijn;
• de schakelaar gesloten is.
Een parallelschakeling heeft twee of meer stroomkringen.
In een parallelschakeling heeft elk apparaat een aparte stroomkring.
Apparaten in een parallelschakeling kun je apart aan- en uitzetten.
Met een schakelaar kun je:
• een stroomkring onderbreken (de schakelaar is open);
• een stroomkring sluiten (de schakelaar is gesloten).


Slide 6 - Tekstslide

leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken.
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen.
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt.
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie.

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen
De elektrische energie die een apparaat verbruikt is het vermogen. Ook wel de energie die een apparaat per seconde verbruikt.​
Wordt uitgedrukt in Watt (W)​

Slide 8 - Tekstslide

Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. Bij een mobiele telefoon neemt het
vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet. Als de telefoon
op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. Andere apparaten hebben wel een
constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.

Slide 9 - Tekstslide

Watt (W) of kilowatt (kW)

Bij klein verbruik, gebruik je watt (W) bij een groot verbruik kilowatt (kW);​

Kilo betekent 1000 dus kilowatt = 1000 watt​

Slide 10 - Tekstslide

Omrekenen
Omrekenen doe je zo:
1 kW = 1000 W   (x1000)
1 W = 0,001 kW   (:1000)

Slide 11 - Tekstslide

SPANNING EN STROOMSTERKTE
Het vermogen van een apparaat hangt af van twee factoren:
1 de spanning waarop het apparaat werkt;
2 de stroomsterkte die door het apparaat loopt.

Slide 12 - Tekstslide

Vermogen berekenen
vermogen = spanning × stroomsterkte

W= V x A

• het vermogen in watt (W);
• de spanning in volt (V);
• de stroomsterkte in ampère (A)

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Lees H4.5 Energie en vermogen op blz. 238 en maak in jouw boek opdracht  1 t/m  17 maken blz. 242 t/m 247
  • Klaar ? Dan opdrachten digitaal nakijken
timer
20:00

Slide 14 - Tekstslide

huiswerk


opdracht  1 t/m 17 maken blz. 242 t/m 247

Slide 15 - Tekstslide

Onthoud
Het vermogen is de energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
Het vermogen van een apparaat staat op het typeplaatje.
Het vermogen geef je aan in watt (W).
1 kilowatt = 1000 watt (1 kW = 1000 W)
Hoeveel elektriciteit je verbruikt, meet je in kilowattuur (kWh).
De kilowattuurmeter of kWh-meter houdt bij hoeveel elektriciteit je verbruikt.
Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie:
energieverbruik (in kWh) × de kosten van 1 kWh (in euro).



Slide 16 - Tekstslide