H6 Schakelingen § 2 en §3 weerstand Klas 3

Hoofdstuk 6 Schakelingen les 3
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 Schakelingen les 3

Slide 1 - Tekstslide

Schakelingen

Slide 2 - Tekstslide

Voor een serie schakeling geldt:
A
Itot=I1=I2=....
B
Itot=I1+I2+...
C
Utot=U1+U2+....
D
Utot=U1=U2=...

Slide 3 - Quizvraag

De grootheid en eenheid van stroomsterkte is:
A
I in Ampere
B
I in Volt
C
U in Ampere
D
U in Volt

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de weerstand?
A
Volt
B
Ohm
C
Ampère
D
Watt

Slide 5 - Quizvraag

serie & parallel
Vragen:

                                                   Serie               Parallel
Aantal stroomkringen?     
effect 1 lamp losdraaien?

Slide 6 - Tekstslide

serie & parallel
Vragen:

                                                   Serie               Parallel
Aantal stroomkringen?           1                   meer dan     
effect 1 lamp losdraaien?   alles uit           rest blijft aan

Slide 7 - Tekstslide

serie & parallel
Vragen:

                                                   Serie               Parallel

Stroom constant?
Welke vindt je in huis?


Slide 8 - Tekstslide

serie & parallel
Vragen:

                                                   Serie               Parallel
       
Stroomsterkte constant?       Ja                      Nee
Welke vindt je in huis?                                       X

Slide 9 - Tekstslide

Hoe schakel je een ampèremeter?
A
Serie
B
parallel

Slide 10 - Quizvraag

De spanningsmeter sluit je
A
in serie aan
B
parallel aan

Slide 11 - Quizvraag

weerstand

Slide 12 - Tekstslide

Waar hangt de grote van de weerstand vanaf?
  • diameter van de draad
  • lengte van de draad
  • het materiaal van de draad.

Slide 13 - Tekstslide

Waarom wordt de weerstand groter als de draad warm wordt?
  • De metaalatomen gaan harder trillen en de elektronen kunnen dus moeilijker door de draad bewegen.

Slide 14 - Tekstslide

Vervangingsweerstand berekenen.

Slide 15 - Tekstslide

Welke regels gelden voor een serieschakeling?
Itot = .....
Utot = ....
Rtot = ....

Slide 16 - Tekstslide

Welke regels gelden voor een parallelschakeling?
Utot = .......
Itot =......
Rtot = .....

Slide 17 - Tekstslide

Een constantaandraad van 20cm is aangesloten op een batterij. Er loopt een stroom van 0,33A. Bereken de stroomsterkte als je de draad vervangt door een constantaandraad van 1,20m lang.
  • De 6x zo lange draad zal 6 keer zoveel weerstand hebben. Aangsloten op  dezelfde spanningsbron wordt de stroomsterkte 6x zo klein.
610,33A=0,055A5,5102A

Slide 18 - Tekstslide

Een elektricien kan per ongeluk een draag aanraken waar 230V opstaat. De stroomsterkte  door zijn lichaam mag dan maximaal 0,010A zijn. Zonder speciale schoenen heeft zijn lichaam een weerstand van 5,2kΩ. Werkt de electricien dan veilig?

Gegeven
Gevraagd
Uitwerking

Slide 19 - Tekstslide

Totale weerstand/ vervangingsweerstand serieschakeling
I=RtU

Slide 20 - Tekstslide

Vervangingsweerstand parallelschakeling

Slide 21 - Tekstslide

Bereken:
a. totale weerstand Rt
b. Totale spanning Ut
Gebruik de 3 stappen bij de berekeningen
  1. Bereken eerst de totale weerstand R1,2 van R1 en R2 samen (serie)
  2. Bereken dan de totale weerstand R3,4 van R3 en R4 samen (serie)
  3. Bereken daarna met R1,2 en R3,4  de totale weerstand Rt van de hele schakeling (parallel)



Slide 22 - Tekstslide

Bereken de totale weerstand in het schema hiernaast.

Slide 23 - Tekstslide

Bereken de totale weerstand in het schema hiernaast.

Slide 24 - Tekstslide

Bereken de totale weerstand in het schema hiernaast.

Slide 25 - Tekstslide

Bereken de totale weerstand in het schema hiernaast.

Slide 26 - Tekstslide

Bereken de totale stroomsterkte in het schema hiernaast.

Slide 27 - Tekstslide

a) Leid uit de grafiek zonder te rekenen af welke van de weerstanden R1 en R2 de grootste weerstand heeft.
  • R = U / I
         Als je de twee vergelijkt en je neemt dezelfde stroomsterkte I, dan zie je dat bij R1 de grootste spanning hoort, dus die heeft ook de grootste weerstand. 

  • Anders geredeneerd: bij dezelfde spanning laat R2 de meeste stroom door, dus die heeft de kleinste weerstand.

Slide 28 - Tekstslide

Bepaal de waarde van R2.
  • We nemen een punt van de grafiek.
  • (U,I) = (10 V, 35 mA)
R=IU=0,03510=286Ω

Slide 29 - Tekstslide

In deze schakeling is R1 = 12 Ω, R2 = 18 Ω en I1 = 0,4 A.
Bereken de spanning en stroomsterkte van de bron.

Slide 30 - Tekstslide

 In de koplamp
zitten drie parallel geschakelde lampjes (LEDjes) die ieder op een spanning van 4,5 V branden. Deze spanning wordt geleverd door een spanningsbron bestaande uit drie batterijen die ieder een spanning leveren van 1,5 V


Teken in de figuur de verbindingsdraden tussen de batterijen.

Slide 31 - Tekstslide

 In de koplamp
zitten drie parallel geschakelde lampjes (LEDjes) die ieder op een spanning van 4,5 V branden. Deze spanning wordt geleverd door een spanningsbron bestaande uit drie batterijen die ieder een spanning leveren van 1,5 V


Teken in de figuur hoe de drie lampjes op de punten P en M van de spanningsbron zijn
aangesloten.

Slide 32 - Tekstslide

 In de koplamp zitten drie parallel geschakelde lampjes (LEDjes) die ieder op een spanning van 4,5 V branden. 
Als de drie lampjes branden, levert de spanningsbron een stroom van 0,028A. Bereken in dat geval de stroomsterkte door elk lampje.
  • I =0,028A  ( samen)
  • I in elk lampje ?
  • Het is een parallel schakeling  dus Ibron = I1 + I2 + I3 
  • 0,028/3 = 0,0093A = 9,3 • 10 ⁻³ A

Slide 33 - Tekstslide

 In de koplamp zitten drie parallel geschakelde lampjes (LEDjes) die ieder op een spanning van 4,5 V branden. 
Een van de lampjes gaat kapot.
Leg uit of de stroom, die de spanningsbron dan levert, kleiner of groter wordt of gelijk
blijft.

Slide 34 - Tekstslide

Op een gloeilampje staat geschreven “6,0 V / 33 Ω”. Als er een grotere spanning op komt te staan gaat het lampje stuk. Om het lampje te laten branden op een batterij van 9,0 V wordt het lampje aangesloten in serie met een weerstand R. Door deze weerstand wordt de spanning van het lampje verlaagd omdat spanning in een serieschakeling wordt verdeeld.
Bereken hoe groot de weerstand R moet zijn om ervoor te zorgen dat de spanning over het lampje 6,0 V is.

Slide 35 - Tekstslide

Drie weerstanden worden in serie aangesloten op een spanningsbron van 12 V. Voor de
weerstanden geldt 
R1 = 100Ω,   R= 200Ω  en   R = 300Ω. 
Teken een schema van deze schakeling

Slide 36 - Tekstslide

Bereken de stroomsterkte.

Slide 37 - Tekstslide

Bereken de spanning over elk van de drie weerstanden. V

Slide 38 - Tekstslide

Drie weerstanden van 60, 80 en 120 Ω staan parallel aan elkaar aangesloten op een spanningsbron van 24 V.  Teken  een schema van de schakeling.


Slide 39 - Tekstslide

Drie weerstanden worden in serie aangesloten op een spanningsbron van 24 V. Voor de weerstanden geldt
R1 = 100Ω, R2 = 200Ω en R = 300Ω.
Berekening de vervangingsweerstand

Slide 40 - Open vraag


Slide 41 - Open vraag

Berekening  de vervangingsweerstand

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
Bestudeer § 6.3

Slide 43 - Tekstslide