Noteer de voltooid deelwoorden:
1. Wat ben je ..... (veranderen)!
2. Je hebt het zelf ..... (uitkiezen).
3. Je wordt ..... (hersenspoelen) zonder dat je het doorhebt.
4. Wie heeft dit ..... (bedenken)?
5. Zij had een koekje ..... (gepakt) zonder het te vragen.
6. Hij is jarig ..... (zijn).
7. Ik word naar school ..... (brengen), omdat het hagelt.