In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Zinsleer: herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
Je kunt zinsdelen terugvinden en verplaatsen in een zin.
Je kunt deze zinsdelen aanduiden en benoemen in een zin: onderwerp (o), persoonsvorm (pv), het gezegde (nwg of wwg), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv), handelend voorwerp (hv), voorzetselvoorwerp (vzv) en bijwoordelijke bepaling (bwb).
Je kunt een enkelvoudige en een samengestelde zin van elkaar onderscheiden.
(U) Je kunt de soorten bijwoordelijke bepalingen benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Tijd voor een opwarmertje!
Slide 3 - Tekstslide
1. Wat is het onderwerp in deze zin?
De bankovervaller werd op zijn neus gestompt door een bewaker.
A
de bankovervaller
B
werd
C
door een bewaker
D
gestompt
Slide 4 - Quizvraag
2. Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Het is er ook stoffig.
A
het
B
is
C
stoffig
Slide 5 - Quizvraag
3. Staat in deze zin een WWG of een NWG?
Door mijn het irritante gedrag van mijn zus word ik snel boos.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Quizvraag
4. Staat in deze zin een WWG of een NWG?
De fietsen staan in de schuur.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quizvraag
5. Wat is het WWG in de zin?
In de film spelen Donna en Sophie de hoofdrol.
A
spelen
B
in de film
C
Donna en Sophie spelen
D
de hoofdrol
Slide 8 - Quizvraag
6. Jason heeft mij vandaag een app gestuurd.
'een app' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
7. Wij kunnen u ook een uitnodiging sturen.
'u' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp
Slide 10 - Quizvraag
8. Wij kunnen u morgen een uitnodiging sturen.
'morgen' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
9. Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Ze is duidelijk dolverliefd op jou.
A
ze
B
duidelijk
C
op
D
op jou
Slide 12 - Quizvraag
10. Is dit een enkelvoudige of samengestelde zin:
Ik hou van voetballen, want daar haal ik veel energie uit.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 13 - Quizvraag
Leerstof
onderwerp (o)
persoonsvorm (pv)
het gezegde (nwg of wwg)
lijdend voorwerp (lv)
meewerkend voorwerp (mv)
handelend voorwerp (hv)
voorzetselvoorwerp (vzv)
bijwoordelijke bepaling (bwb)
enkelvoudige en een samengestelde zinnen (nevenschikking vs. onderschikking)
Slide 14 - Tekstslide
1. De persoonsvorm (PV)
Slide 15 - Tekstslide
De persoonsvorm (PV)
Een PV is een vervoegd werkwoord.
De PV wordt vervoegd naar de persoon en het getal van het onderwerp.
Het onderwerp en de persoonsvorm zijn congruent (gekoppeld).
Slide 16 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm?
Maak een ja/nee-vraag van je zin. PV = eerste plaats 'Brengt de dierenverzorger de leeuw elke dag een vers stuk vlees?'
Verander het getal van het onderwerp (enkelvoud <--> meervoud). Elke PV in de zin verandert mee. 'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees.' 'De dierenverzorgers brengen de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
Pas de tijd van de zin aan (t.t. <--> v.t.). Elke PV in de zin verandert ook. De dierenverzorger bracht de leeuw gisteren een vers stuk vlees.
Slide 17 - Tekstslide
Het onderwerp (O)
Het onderwerp is het zinsdeel over wie of waarover iets gezegd wordt.
Het onderwerp is vaak een persoon (wie?) of een zaak (wat?) die een handeling doet of een gebeurtenis of toestand meemaakt.
Slide 18 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp (O)?
Maak een ja/nee-vraag van je zin. O: komt dan op de tweede plaats, na de persoonsvorm. 'Brengt de dierenverzorger de leeuw een vers stuk vlees?'
Verander het getal van de persoonsvorm (enkelvoud <--> meervoud). Elk onderwerp in de zin verandert mee. De dierenverzorger brengt de leeuw een vers stuk vlees. De dierenverzorgers brengen de leeuw een vers stuk vlees.
Slide 19 - Tekstslide
ONDERWERP
PERSOONSVORM
In 1974 brak ABBA door op het Eurovisiesongfestival.
Agnetha, Björn, Benny en Anni-Frid vormen samen de Zweedse popgroep ABBA.
Nu zingen nog vele mensen uit volle borst mee met hun liedjes.
Waarschijnlijk zal je enkele liedjes herkennen.
Slide 20 - Sleepvraag
3. Het werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
WWG en NWG
Slide 21 - Tekstslide
doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Slide 22 - Sleepvraag
WWG of NWG?
WWG: hoofdwerkwoord = zelfstandig werkwoord Bv. Hij slaapt.
NWG: hoofdwerkwoord = koppelwerkwoord (ZWoBBeLS) Bv. Hij is ziek. (het naamwoordelijk deel 'ziek' moet aan 'wordt' gekoppeld worden, anders is de zin niet volledig. Anders vraag je je af wat hij is.)
Slide 23 - Tekstslide
WWG
Het WWG vertelt wat het onderwerp doet en bestaat uit álle werkwoorden in de zin. 'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een stuk vlees.'
Het WWG beschrijft een actie of een gebeurtenis.
Aangezien het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, kan het dus uit verschillende delen bestaan (zie theorie Digitale Methode).
Slide 24 - Tekstslide
NWG
Het NWG vertelt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt.
Het NWG beschrijft een eigenschap of een toestand van het onderwerp.
Een NWG bestaat uit twee delen: 1. Een werkwoordelijk deel (koppelwerkwoord ~ ZWoBBeLS) 2. Een naamwoordelijk deel
Voorbeeld: 'De leeuw isgroot.'
Slide 25 - Tekstslide
4. Het lijdend voorwerp (LV)
Slide 26 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.
Slide 27 - Tekstslide
Hoe vind je het LV?
Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O? Voorbeeld: De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?
Let op: een LV kan nooitbeginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...
Slide 28 - Tekstslide
5. Het meewerkend voorwerp (MV)
Slide 29 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp (MV)
Slide 30 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp (MV)
In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.
Slide 31 - Tekstslide
Hoe vind je het MV?
Aan wie/wat + wwg + o + lv?
Voor wie/wat + wwg + o + lv?
Voorbeelden:
De dierenverzorger geeft elke dag een vers stuk vlees aan de leeuw. --> Voor wie/wat brengt de dierenverzorger een vers stuk vlees?
Slide 32 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp (MV)
Het begint vaak met het voorzetsel aan of voor.
Het kanook zonder voorzetsel voorkomen, maar je kan het dan wel in gedachten toevoegen.
De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> De dierenverzorger brengt elke dag een vers stuk vlees voor de leeuw.
Slide 33 - Tekstslide
Stappen zinsontleding
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde (wwg of nwg)
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
... (zie verder)
Slide 34 - Tekstslide
6. Voorzetselvoorwerp (VZV)
Slide 35 - Tekstslide
Het voorzetselvoorwerp (VZV)
Een vzv begint met een vast voorzetsel bij een werkwoord of naamwoord.
Het vzv is een zinsdeel dat noodzakelijk is voor de betekenis van de zin.
Voorbeelden: -benieuwd zijn naar iets -iemand betrappen op iets
Slide 36 - Tekstslide
Hoe vind je het VZV?
Je vindt het vzv doordat je vraag begint met een vast vz: vz + wie/wat + pv + onderwerp (+ de rest van de zin)
Voorbeelden: De leerlingen waren zich niet bewust van de ernst van de situatie. > Van wat + waren + de leerlingen + zich niet bewust? De directie moest bezuinigen op de warme maaltijden. > Op wat + moest + de directie + bezuinigen?
Slide 37 - Tekstslide
7. Handelend voorwerp (HV)
Slide 38 - Tekstslide
Het handelend voorwerp (HV)
Een hv begint met het voorzetsel 'door'. Let op: Er zijn nog zinsdelen die met 'door' beginnen en geen hv zijn.
Een hv komt vaak voor in een passieve zin. Als je de zin actief zou maken, wordt het handelend voorwerp het onderwerp.
Voorbeeld: Ik werd niet vriendelijk aangesproken door die man. --> Die man sprak me niet vriendelijk aan.
Slide 39 - Tekstslide
Hoe vind je het HV?
De vraag om het handelend voorwerp te beginnen: door wie + wordt/werd/is/was + onderwerp (+ andere wwn.)?
Een voorbeeld: De brand werd geblust door de brandweer van Brugge. --> Vraag: Door wie werd de brand (geblust)? --> Handelend voorwerp: door de brandweer van Brugge.
Slide 40 - Tekstslide
8. Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Slide 41 - Tekstslide
De bijwoordelijke bepaling (BWB)
De bwb geeft extra informatie in een zin en kan je gemakkelijk weglaten uit een zin.
(De soorten bijwoordelijke bepalingen zijn uitbreiding. Die kan je inoefenen in de reeks uitbreidingsoefeningen.)
Slide 42 - Tekstslide
Hoe vind je de BWB?
Je kan deze vragen stellen om de BWB te vinden: Waar? (plaats), Wanneer? (tijd), Hoe vaak? (frequentie), Hoe erg, hoe groot, hoe ...? (graad),
Hoeveel? (hoeveelheid), Waarom? (reden, doel), Wat is het gevolg? (gevolg),