Les 27-H3- Taalverzorging- Grammatica - Het werkwoordelijk gezegde

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken (10min)
Herhaling leerstof vorige les (5min)
Uitleg werkwoordelijk gezegde (5min)
Aan de slag! (20min)
Kahoot (10min)
Huiswerk

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken (10min)
Herhaling leerstof vorige les (5min)
Uitleg werkwoordelijk gezegde (5min)
Aan de slag! (20min)
Kahoot (10min)
Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Wat was het huiswerk?
H2- Taalverzorging van blz. 55
Maken: opdracht 1 t/m 5

Slide 2 - Tekstslide

NN 1 - Grammatica - lesdoelen
Je weet wat zinsdelen zijn.

Je weet wat een persoonsvorm en een onderwerp is.

 Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.




Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | vorige week | een film | gekeken.


Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm [pv]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Persoonsvorm [pv]

Slide 5 - Tekstslide


Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
vraag maken, plaats en tijd veranderen
B
onderwerp en lidwoord veranderen
C
vraag maken, getal en tijd veranderen
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 6 - Quizvraag

De persoonsvorm vinden: 3 manieren
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

1. Vraag makenHeeft Jan vorige week een film gekeken?

2. Getal veranderenWij hebben vorige week een film gekeken.

3. Tijd veranderen: Jan had vorige week een film gekeken


Slide 7 - Tekstslide

Onderwerp [ow]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Onderwerp [ow]

Slide 8 - Tekstslide


Hoe kun je het onderwerp vinden in een zin?
A
Stel de vraag Wie/Wat + persoonsvorm?
B
Het onderwerp is altijd het 1e woord in de zin
C
Het onderwerp is altijd een mens of dier
D
Stel de vraag Waarom + persoonsvorm?

Slide 9 - Quizvraag

Het onderwerp vinden
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?

Wie heeft vorige week een film gekeken? > Jan

Jan is het onderwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 11 - Tekstslide

H3- Taalverzorging vanaf blz. 80


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Werkwoordelijk gezegde [wg]
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is een zinsdeel dat:

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heeft + gekeken
2. zegt wat het onderwerp DOET:  (Jan) heeft gekeken

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.
                   Jan
 wg   | vorige week | een film     wg    .                            


Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen

  Ik | sta | elke dag | om 7 uur | op.
ow pv | elke dag  | om 7 uur | op.
             Ik wg elke dag | om 7 uurwg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: sta + op (opstaan)
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) sta op                       


Slide 15 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen
Maar niet altijd!
        Ik | heb | op de tafel | geschreven.
     ow |  pv  | op de tafel  | geschreven
  Ik |  wg  op de tafel | wg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heb + geschreven
    2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) heb geschreven                      


Slide 16 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'te' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

Mijn zusjes | zitten | hun huiswerk | te maken.
         ow      |   pv     | hun huiswerk | te maken.
     Mijn zusjes   
|   wg   | hun huiswerk |       wg   .         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: zitten + te + maken
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Mijn zusjes) zitten te maken                        


Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'aan het' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

De hond | is | met de katten | aan het spelen.
       ow     pv | met de katten | aan het spelen.
  De hond 
wg | met de katten   wg                 .    

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: is + aan het + spelen
2. zegt wat het onderwerp DOET: (De hond) is aan het spelen                        


Slide 18 - Tekstslide


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 19 - Quizvraag


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 20 - Quizvraag


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zat je te slapen tijdens de uitleg?
A
zat
B
zat + slapen
C
te + slapen
D
zat + te + slapen

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag!
H3- Taalverzorging vanaf blz. 80
Maken: opdracht 1 t/m 4


Klaar? Maak alvast opdracht 5 +6
timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
H3- Taalverzorging vanaf blz. 80
Afmaken: opdracht 1 t/m 4
Maken: opdracht 5 + 6


Slide 23 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet weer wat zinsdelen zijn.

Je weet weer wat een persoonsvorm en een onderwerp is.


 Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
-

Slide 24 - Tekstslide


Ik weet wat een zinsdeel is en hoe ik een zin moet verdelen.

A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag


Ik weet wat een onderwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag


Ik weet wat een persoonsvorm is en hoe ik die kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is en hoe ik die kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 29 - Open vraag