3vc grammaire (+ kahoots ou chansons)

grammaire
regelmatige werkwoorden op
-er (danser)
-re (attendre)
-ir (réagir)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

grammaire
regelmatige werkwoorden op
-er (danser)
-re (attendre)
-ir (réagir)

Slide 1 - Tekstslide

-er
altijd stam + uitgang
1.stam = -er weglaten
2.de uitgang toevoegen

Slide 2 - Tekstslide

bv: danser
je dans- e
tu dans-es
il dans-e
nous dans-ons
vous dans-ez
ils dans-ent

Slide 3 - Tekstslide

let op
passé composé : j'ai dansé (ik heb gedanst)
imparfait : je dansais (ik danste)
futur: je danserai (ik zal dansen)
futur du passé : je danserais (ik zou dansen)

Slide 4 - Tekstslide

-re (attendre)
stam + uitgang
1.stam = -re weglaten
2.uitgang toevoegen

Slide 5 - Tekstslide

bv: attendre
j'attend-s
tu attend-s 
il attend
nous attend-ons
vous attend-ez
ils attend-ent

Slide 6 - Tekstslide

let op
passé composé : j'ai attendu (ik heb gewacht)
imparfait : j'attendais (ik wachtte)
futur : j'attendrai (ik zal wachten)
futur du passé : j'attendrais (ik zou wachten)

Slide 7 - Tekstslide

-ir (réagir)
stam + uitgang
1. stam = -ir weglaten
2. de uitgang toevoegen

Slide 8 - Tekstslide

bv : réagir
je réag-is
tu réag-is
il réag-it
nous réag-issons
vous réag-issez
ils réag-issent

Slide 9 - Tekstslide

let op
passé composé : j'ai réagi (ik heb gereageerd)
imparfait : je réagissais (ik reageerde)
futur : je réagirai (ik zal reageren)
futur du passé : je réagirais (ik zou reageren)

Slide 10 - Tekstslide

oefeningen
schrijf het hele werkwoord van de  werkwoordsvorm op. geef ook welke tijd is het : présent, imparfait, passé composé, futur ou futur du passé.
bv: tu adores voyager à l'étranger? 
antwoord : adorer présent

Slide 11 - Tekstslide

Nous choisissons un projet pour une bonne cause.

Slide 12 - Open vraag

Vous êtes rentrés tout de suite après le concert.

Slide 13 - Open vraag

mon cours de sport a fini plus tôt que d'habitude.

Slide 14 - Open vraag

ma soeur regardait des films sur Netflix.

Slide 15 - Open vraag

Nous répondrons aux questions du prof.

Slide 16 - Open vraag

tu as entendu la nouvelle chanson de maitre gims?

Slide 17 - Open vraag

camille réagissait toujours rapidement.

Slide 18 - Open vraag

J'aimerais sauter à l'élastique.

Slide 19 - Open vraag

herhaling : het bezittelijk voornaamwoord
het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. de vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk of meervoud) dat erachter komt.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

let op
in het Frans kun je aan de woorden "son, sa et ses" niet zien of het "zijn" of "haar" betekent. Kijk altijd naar de rest van de zin!
Voilà Adam et son frère. Daar is Adam met zijn broer.
Voilà Lisa avec son frère. Daar is Lisa met haar broer.

Slide 22 - Tekstslide

mijn....frère
A
mon
B
ma
C
mes
D
son

Slide 23 - Quizvraag

jouw....portable
A
tes
B
ta
C
ton
D
mon

Slide 24 - Quizvraag

zijn.....tablette
A
sa
B
son
C
ses
D
ta

Slide 25 - Quizvraag

hun...destination
A
ta
B
ton
C
leur
D
ses

Slide 26 - Quizvraag

jullie....parents
A
votre
B
tes
C
nos
D
vos

Slide 27 - Quizvraag

herhaling : aanwijzende voornaamwoorden
in het nl : die, deze, dit, dat
in het fr : ce, cet, cette, ces

Slide 28 - Tekstslide

aanwijzende voornaamwoorden
regarde cette cathédrale! (vrouwelijk) = cette
regarde ce château! (mannelijk) = ce
regarde ces terrasses! (meervoud) = ces
regarde cet enfant (klinker/stomme h EN mannelijk) = cet  

Slide 29 - Tekstslide

samenvatting
man
vrouw
enkelv
ce
cet (h/kl)
cette
meerv
ces
ces

Slide 30 - Tekstslide

quelle est la hauteur de ... montagne?
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 31 - Quizvraag

tu vois toutes .... grottes?
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 32 - Quizvraag

j'ai vu un grand requin à ...endroit précis.
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 33 - Quizvraag

tous ...touristes sont venus voir la cathédrale.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 34 - Quizvraag

...sommet fait 1000m de haut.
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 35 - Quizvraag

...objet est précieux.
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces

Slide 36 - Quizvraag

...musée est très célèbre.
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet

Slide 37 - Quizvraag