Grammatica TE + hele werkwoord

TE + hele werkwoord (infinitief)
Van A tot zin, 3.8, blz. 94 ,95, 96 en 97.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

TE + hele werkwoord (infinitief)
Van A tot zin, 3.8, blz. 94 ,95, 96 en 97.

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les 
  • weet je welke werkwoorden je gebruikt met te + hele    werkwoord
  • heb je oefeningen gedaan om te oefenen
  • heb je een quiz gedaan om je kennis te checken
  • weet je hoe een zin te maken met om + te + hele werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Uitbeelden
Maak een zin waarin te + hele werkwoord voorkomt
                            vb.  Henk zit de krant te lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Bij welke werkwoorden 
gebruik je TE + hele werkwoord?

Slide 5 - Tekstslide

Als twee dingen tegelijk gebeuren na de werkwoorden:

  • zitten           Kaj zit te eten.
  • liggen          Zoë ligt te lezen.
  • staan            Wij staan te wachten.

  • hangen        De was hangt te drogen.
  • lopen            De kinderen lopen te zingen.

Slide 6 - Tekstslide

Na de werkwoorden:
  • beginnen         Het begint te regenen.
  • beloven            Nina belooft elke dag haar huiswerk te maken.
  • besluiten         Levin besluit vaker te sporten.
  • durven              Maria durft parachute te springen.
  • proberen         De man probeert de tv te repareren.
  • vergeten          De vrouw vergat een paraplu mee te nemen.
  • weigeren         Caro weigert hier te komen.
  • vragen              Peter vraagt iedereen op tijd te komen.

Slide 7 - Tekstslide

Na het werkwoord:
  •  hoeven (altijd met een ontkenning )
"Carlos hoeft niet lang te wachten."
"Wij  hoefden niets te doen."

  •  vaak na helpen en leren 
"Ik help mijn dochter (om) haar toets te leren."
"De juf leert Aisha (om) het woord op de juiste manier te spellen."

Slide 8 - Tekstslide

plaats tweede werkwoord:
het tweede werkwoord komt direct na TE  en staat aan het einde van de zin. Je gebruikt het hele werkwoord.
De rest van de zin staat tussen het eerste werkwoord en het woordje te:
hij ligt al een uur te slapen.
Is het tweede werkwoord een scheidbaar werkwoord?
dan komt TE tussen de twee delen van het woord:


Slide 9 - Tekstslide

Sanne staat de borden af TE wassen. ( afwassen)
het kind zit na te denken. ( nadenken)
Ik beloof op tijd aan te komen. ( aankomen)

Slide 10 - Tekstslide

Om ... TE + hele ww
Met om........te zeg je wat het doel is:
je geeft antwoord op de vraag waarvoor.
Na om.....te komt een tweede werkwoord, en dat staat aan het einde van de zin:
Waar gebruik je een pen voor?
Je kunt een pen gebruiken om een gat in je papier te maken.
Je kunt een pen gebruiken om te schrijven.
Je kunt een pen gebruiken om op je hoofd te krabben.
Je kunt een pen gebruiken om iets aan te wijzen in je boek.

Slide 11 - Tekstslide

Quiz

Slide 12 - Tekstslide

Mag ik morgen jouw auto gebruiken?
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Ik koop een wasmachine om voor het hele gezin de was te doen.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Ik ga straks op de markt boodschappen te doen.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Ik hoor de wasmachine te piepen. De was is klaar!
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Hij ziet de buurman het vuilnis van het balkon gooien.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Sommige mensen gaan met vakantie om twee weken op het strand te liggen.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Mag ik jouw computer gebruiken om dit mailtje printen?
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Mau ligt in bed.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Mau ligt in bed een boek te lezen.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

Rik staat onder de douche te zingen.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

De kinderen hoeven geen huiswerk te maken.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Wil je proberen op tijd komen?
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Ik probeerde de opdracht te maken, maar het lukte niet.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

De was hangt buiten drogen.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Zij zit altijd te dagdromen.
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

De klant probeert een nieuwe afspraak maken.
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Ik zal morgen de dokter bellen.
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quizvraag

Ik hoorde de bel niet want ik lag slapen.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

ik bel de school om me te afmelden.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

ik gebruik mijn auto om naar mijn werk gaan
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

ik ga naar zee om te zwemmen.
A
goed
B
fout.

Slide 33 - Quizvraag

Aan het eind van de les:
  • weet je hoe een zin te maken met om + te + hele werkwoord.
  • weet je welke werkwoorden je gebruikt met te + hele    werkwoord.
  • heb je oefeningen gedaan om te oefenen.
  • heb je een quiz gedaan om je kennis te checken.

Slide 34 - Tekstslide


Hoe ging de quiz?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

en nu jullie!
  • maken uit van A tot Zin, blz. 94 en 95:
  • opdracht 1, 4 ,5 en 6.
  • van blz. 96;
  • opdracht 1, 2 en 4. 

Slide 36 - Tekstslide