wk 15: 3 werkwoordsoorten + objectieve en subjectieve woorden

Tekstbegrip
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tekstbegrip

Slide 1 - Tekstslide

Wat we deze week gaan doen
Lezen:
  • Je weet wat objectieve en subjectieve woorden zijn.
  • Je kunt objectieve en subjectieve woorden herkennen in een zin.
Grammatica:
  • Je weet welke drie werkwoordsoorten er zijn
  • Je kunt de werkwoordsoorten herkennen in een zin/oefening
  • Je kunt zinsdelen in de juiste volgorde plaatsen

Slide 2 - Tekstslide

Feiten, meningen, objectieve en subjectieve woorden (herhaling)
Feiten: zijn altijd waar, te controleren en worden beschreven met objectieve woorden.
Meningen: geven aan wat iemand ergens van vindt en worden beschreven met subjectieve woorden.
Objectieve woorden: zakelijke, niet persoonlijke woorden.
Subjectieve woorden: persoonlijke woorden

Slide 3 - Tekstslide

Klassikale opdracht 1:
Pak iets rood en iets blauws voor je. Zorg dat het niet te klein is (zoals een pen). Denk aan een t-shirt, tijdschrift of boek?

rood: objectief
blauw: subjectief

Je ziet zo telkens een zin in beeld. Eén woord is onderstreept. Is dit een objectief of subjectief woord?  Houd de juiste kleur voor de camera.

Slide 4 - Tekstslide

Klassikale opdracht 2:
Bepaalde teksten lenen zich meer voor objectieve teksten en andere weer meer voor subjectieve teksten. 
In welke teksten zullen vooral objectieve woorden staan en in welke vooral subjectieve?

Slide 5 - Tekstslide

Groepsopdracht 3:
Je bent ingedeeld in een groepje. De teamcaptain maakt een document aan in Google docs en deelt dit met de groepsgenoten en je docent (grt@isendoorn.nl) . Als groepje samen zorg je in totaal voor 3 overwegend objectieve en 3 overwegend subjectieve teksten (een tekst is vaak namelijk niet helemaal subjectief of objectief, vandaar 'overwegend'. Plaats de 6 teksten in het gedeelde document. Typ erbij of het een voorbeeld van een objectieve of subjectieve tekst is. 

Slide 6 - Tekstslide

Individuele opdracht:
1hv: methode blz. 249 opdracht 42 maken + nakijken
blz. 250 opdracht 43 maken + nakijken

1vwo: methode blz. 256 opdracht 3 maken + nakijken
blz. 258 opdracht 4 maken + nakijken

De antwoorden staan in drive in de map 'lezen' --> blok 4 t/m 6

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

3 werkwoordsvormen (herhaling)

  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 9 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)
Te vinden door:
De tijdproef of de getalproef

Voorbeeldzin: De buurman speelt piano.

Tijdproef: De buurman speelde piano.
Getalproef: De buurmannen spelen piano.

Slide 10 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord (vdw)
  • Begint vaak met ge/be/ve
  • Gaat samen met één van de volgende werkwoorden: hebben/zijn/worden
  • Staat vaak achterin de zin

Slide 11 - Tekstslide

Klassikale opdracht
Pak 3 lege pagina's in je schrift en schrijf op de eerste pagina met grote letters PV, op de tweede VDW en op de derde INF

Je docent laat telkens een zin zien met 1 woord onderstreept. Houd de juiste pagina in je schrift voor je camera. 

Slide 12 - Tekstslide

De infinitief (inf)
  • Het hele werkwoord (wij-vorm) in de tegenwoordige tijd
  • Verandert niet bij een tijd of getalproef
  • Na 'te' volgt altijd de infinitief

Wij wandelen (pv) vandaag naar school.
Wij gaan (pv) vandaag een eind wandelen (inf).

Slide 13 - Tekstslide

Individuele opdracht:
1hv: blz. 70 opdracht 19 (alleen vraag 1a en 1b)
blz. 117 opdracht 8


1vwo: methode blz. 77 opdracht 12
blz. 128 opdracht 2

Slide 14 - Tekstslide